zondag 28 februari 2016

Over Postmoderniteit en de wederopleving van de Grote Verhalen

DE GEACTUALISEERDE FILOSOFISCH-HISTORISCHE CONTEXT VAN LITERATUUR


Leen Moelker

1 Inleiding

Eerder heb ik geschreven over the Posthuman World naar aanleiding van een lezing van Professor Dr. Rosi Braidotti. Mensen worden nu al massaal door robots vervangen. Laten gaan of inspelen op de hybride wereld van mens en machine? Wat is de rol van de mens nog? Zie mijn blog.
In deze bijdrage zal het gaan over de postmoderniteit. Het is maar een kleine verkenning, maar nodig, zodat in mijn toekomstige boeken/poëzie/film analyses de literair-historische paragraaf zo actueel mogelijk is. Achtereenvolgens wil ik nadenken over  Wat is postmoderniteit?  Hoe ziet een post-humane wereld er uit? Jean Baudrillard, gangmaker van het postmodernisme. De Grote Verhalen, ze zijn terug van weg geweest, maar met verschil.  Is Utopisch denken nog mogelijk?  Slot beschouwing.

2 Wat is Postmoderniteit?




Vanaf het begin van de twintigste eeuw was het modernisme de dominante waarde in onze cultuur. Het werd gekenmerkt door sterke ideologieën als het socialisme, liberalisme en het christendom. Het was niet zomaar dat in de jaren twintig van die eeuw in Nederland de ‘zuilen’ werden opgericht. Dit gebeurde parallel aan de opkomst van de moderne auto industrieën, het vliegverkeer, de radio en andere technologieën. Tegelijk emancipeerden de arbeiders- en politieke organisaties mede door de invoering van het algemene kiesrecht.
In de cultuur, met name in de religie, de kunst, de literatuur en architectuur stuurde men aan op een utopisch einddoel: avant-garde bewegingen gaven de toon aan bij het openbreken van de wereld maar de zuilen kozen voor het isolement.
In de eerste helft van de eeuw waren twee grote oorlogen te betreuren en dat gaf aanleiding tot grote scepsis over de maakbaarheid van de samenleving. Kloppen de Grote Verhalen wel? Het duurde nog tot de jaren zestig/ zeventig voordat er een definitieve breuk met het verleden werd geforceerd. In het belangrijke jaar 1968 kenterde de wereld. De zuilen verloren hun greep op de massa en een grote democratiseringsgolf spoelde over Nederland. De verzorgingsstaat werd uitgebouwd. Daarbij gold echter ook dat men de idealen van de verworvenheden ging problematiseren. De Club van Rome kwam met een doemscenario over de uitputting van de aarde.
Hoe moeten we de moderniteit eigenlijk zien, was de vraag. De Franse filosoof Jean-François Lyotard (1924-1998) protesteerde tegen de waarheidsclaims van de klassieke filosofie, waar onder tegen het rotsvaste geloof in de eeuwigdurende vooruitgang. In plaats van het ‘oppositiedenken’ lanceert hij het ‘differentiedenken.’ Hij gaf zijn denkrichting – de postmoderniteit is een fase binnen de moderniteit – de naam “postmodern.”
Deze naam is echter misleidend want de moderniteit is al een eeuwenlang proces en deze naam suggereert dat daar een einde aan gekomen is. Niets is minder waar. Postmodernisme verhoudt zich tot de klassieke filosofie als een vernieuwend denken door middel van een kritische, deconstructieve maar participerend meedenken.
De kern van het postmodernisme wordt gevormd door het verlangen vastgeroeste waarden, vanzelfsprekendheden in de cultuur, de politiek, de religie, de geschiedenis en wetenschap per definitie te betwijfelen. ‘Waarom is het waar wat er gezegd wordt’? zou de eerste zin kunnen zijn van complete deconstructie van een algemeen aanvaard begrip. In de taalfilosofie voltrok zich eenzelfde ontwikkeling. Een tekst is niet langer synoniem voor de werkelijkheid (Roland Barthes vond nog: Taal verwijst niet naar, maar IS de werkelijkheid) en bestaat slechts uit een teken met een afgesproken betekenaar (De Saussure). Taal wordt niet langer geopenbaard door een auctoriële instantie ( vb. de Bijbel, Koran, 'de Wetenschap') maar ontleent zijn betekenis aan het afgesproken verschil tussen de tekens. Maar als de betekenissen van tekens slechts afspraak zijn, dan kunnen de interpretaties ervan alle vormen aannemen. Vandaar dat het diepe wantrouwen tegen de Grote Verhalen (religie, liberalisme, socialisme, nationalisme, humanisme, Rede) uitliep in een ongebreideld relativisme ( wat is waar?; kan niet iedereen gelijk hebben ?), radicale twijfel ( in de ‘objectieve’ wetenschappen circuleren vele vooronderstellingen dus de output is verdacht) en radeloze onverschilligheid ( door onmacht van de zingevende systemen). De wetenschappelijke wereld werd verdeeld in paradigma’s (Kuhn) waarbinnen slechts tijdelijke waarheden gelden.  
Het modernisme als zingevend denksysteem fragmenteerde in een oneindige uitzaaiing van tekens met betekenaars waarin mensen oneindig veel verbindingen met elkaar aangaan. Deze woekering van tijdelijke connecties tussen mensen gedraagt zich als een onderaards wortelgestel – Gilles Deleuze’s ‘Rizoomtheorie’ – dat alle vormen kan aannemen en geen vastigheid meer biedt. Het mag duidelijk zijn dat ook de moderne technologie dit verschijnsel in de hand heeft gewerkt. Juist de techniek leidde tot mechanismen die de mens controleert en vervreemdt.  

Ik zie in de dagelijkse wereld  allerlei ontwikkelingen die daarvan het gevolg zijn. De kerken hebben moeite met hun rol als zingevend instituut. De politiek fragmenteert en verhardt omdat de oude partijen hun Grote Verhaal niet meer kwijt kunnen. De economie is bezig aan een transitie als gevolg van technologische toepassingen. Veel 'oude' merken verdwijnen uit het straatbeeld. De vakbonden moet accepteren dat hun macht ten einde loopt. Tienduizenden arbeiders in routinebanen (banken, verzekeraars,winkelketens) worden ontslagen en keren deels terug als kleine zelfstandige zonder personeel. De loonrichting is neutraal of omlaag gericht. Ook wie goed opgeleid is heeft een enorme concurrentie te duchten. Deleuze's beeld van een rizoom met onbegrensde verbindingen tussen mensen heeft minstens ook een negatief aspect: het is oorlog tussen mensen om de verkrijging of het behoud van de maatschappelijke posities. Het ergste van het rizoom is dat de persoonlijke identiteit deels wordt opgelost. Sterk wisselende netwerken komen in de plaats van de vertrouwde structuren.  Mensen horen nergens meer bij in de toekomst maar zijn op zichzelf aangewezen. Hun persoonlijke identiteit komt alleen tijdelijk uit de verf  in interactie met een kolkende massa andere identiteiten.

Bij dit alles is er voor de technologie een leidende rol. Enorme aantallen taken worden gerobotiseerd. Maar daarover later, want dan bereiken we het stadium van na-de-mens, posthuman samenlevingen.
  
    


Hoe ziet een Post-humane wereld er uit?
Kort samengevat zou ik onder een post-humane wereld willen begrijpen een samenleving waarin  de  mens en machines volledig afhankelijk van elkaar zijn. Machines en mensen werken noodzakelijk samen om de controle op de verschijnselen te krijgen en te houden. De mens is niet langer de dominante factor in het bestaan van de wereld.
Vandaag, 16 maart 2016 wordt een proef uitgevoerd met een reeks zelfrijdende auto’s  op een drukke verkeersweg ergens in Nederland.  Er is per auto nog een chauffeur aanwezig voor als het mis gaat,  maar  de vooruitgang in de robotisering van menselijk handelen is – dat blijkt daar uit – onmiskenbaar.  En het laat zich indenken dat machinale zelf-sturing ook gaat gelden op alle plaatsen waar nu nog handvaardigheden zijn vereist.  Machines zijn goedkoper  per capita en kunnen  veel complexere taken routinematig en foutloos uitvoeren. 
Wetenschappers als prof. dr. Rosi Braidotti  bestuderen de consequenties hiervan voor de plaats van de mens in een ver doorgevoerde gerobotiseerde wereld en de rol van de geesteswetenschappen daarin. Elders op mijn blog heb ik een lezing van haar over dit onderwerp samengevat.
Aanvullend daarop is nog  te melden dat zij het niet eens is met de filosoof Martha Nussbaum. Die oriënteert zich op de oude Grieken – Aristoteles, de stoïcijnen – en houdt  voor ogen dat het goede en het kwade in de mens zelf zit.[1] Dat leidt vanzelf tot vrijheidsdenken, moreel verantwoordelijk zijn en het streven naar geluk. Een antropocentrische theorie dus. En prof. Braidotti vindt dat niet van deze tijd. In onze tijd is de antropocentrische benadering van de wereld niet langer geldig. Zelfs in de geesteswetenschappen is dit beeld versnipperd geraakt. Waar eerder de mens als een autonoom wezen met een rationele individualiteit  het uitgangspunt was, wordt nu meer de ongelijksoortigheid en de veelzijdige gelaagdheid van de levende wezens bestudeerd. Deze post-antropocentrische aandacht voor ‘zoe’,[2] waarin niet alleen de mens maar alle leven – dieren, planten – centraal staat, leidt ertoe dat een ethisch subject met de gehele levende natuur zou moeten worden verbonden.

 Kan een kat of een hond nu ook de maat der dingen zijn? In een bepaald opzicht wel. De discussie in Nederland over het onverdoofd slachten van dieren wordt gevoerd tegen de achtergrond van de toekenning van rechten aan dieren. Aan de andere kant van het spectrum geldt dat bijvoorbeeld voor de wereldconsumptie niets meer veilig is. Alles kan voorwerp van handel zijn, mens, dier en plant.

Braidotti signaleert dat Habermas, Fukuyama, Derrida en Sloterdijk grote zorgen hebben over deze ontwikkeling.
 Het lijkt mij ook dat het niet is tegen te gaan dat de mens, dier (varkenshartkleppen in de mens) en de techniek verstrengeld raken en samengaan in de cyborg. Vooral in de literatuur en film wordt vooruitgegrepen op toekomstige mogelijkheden en de opkomst van de machinemens.[3] Maar de eerste generatie cyborgen is gemakkelijk in de samenleving op te sporen. Ten minste als we de combinatie mens-werktuig als criterium nemen – bril, gehoorapparaat, titanium gewrichten, pacemaker, kunstnier, borstimplantaten, tandprothese – en ons realiseren dat  deze ontwikkeling doorgaat.  Een mens met machineonderdelen zoals een hart/long/hersen-  of bewegingsimplantaat is bezig  een machine met menselijke onderdelen te worden. Met kunstmatige intelligentie uit supercomputers kan de mens zich zelfs een god wanen.
Het valt niet te ontkennen dat velen de bezorgdheid van Habermas c.s.  over de ontmanteling van de mens-als-maat-der-dingen delen.  Als de cyborg de dominante sociale en culturele entiteit wordt hoe staat het dan met de moraal?  Maar het wordt nog anders als  de wetenschap (en de samenleving) zich richt op de samenhang tussen alle levende wezens en geen onderscheid meer maakt tussen klassen, mensen,  machines en dieren. Wat is dan een ethisch subject?
Die vraag is van belang voor de situatie waarin mens en machine  oorlogstuig vervaardigen. De waterstof/atoombom  is daarvan een voorbeeld. Angst voor een ongecontroleerde inzet van dergelijke vernietigingswapens doortrekt de gehele wereld. De mens, de organische mens, heeft de zaak niet meer geheel onder controle. Raketten en drones kunnen feilloos de gehele levende natuur uitschakelen. En dus ontstaan nieuwe vormen van onmenselijkheid, machtsongelijkheid en grote spanningen tussen volkeren.
Is er dan alleen maar ellende te verwachten van de ontwikkelingen,  een bredere blik op de wereld en verder reikende horizonnen? Gelukkig niet. De wetenschap heeft haar verantwoordelijkheid herkend en zet op grote schaal interdisciplinair samengestelde studiegroepen op.  Als onderwerp gaat het dan in deze post-antropocentrische wereld  niet meer alleen om de mens maar om de samenhang van de hele organische en anorganische wereld. Voorbeelden zijn ecologische omgevingsstudies en one-health-initiatives waarin medische en veterinaire groepen samenwerken vanuit de aanname dat levende wezens dezelfde ziekten hebben. Bij de Digitale Humaniora  wordt interdisciplinair de vraag onderzocht wat de relevantie is van wetenschappelijke  teksten  voor de vorming van menselijke kennis.
In zijn algemeenheid zal het uitgangspunt van de geesteswetenschappen – het begrip  ‘mens’ – opnieuw moeten gedefinieerd.
Volgens prof. Braidotti zal bevestiging en belofte en geen nostalgie het nieuwe  leidende beginsel moeten zijn op elk academisch onderzoeksterrein. Letterlijk vindt zij dat niet de idealisering van het filosofische discours, maar de pragmatische aanpak van paradigmatische  zelfsturing en experimenten daarin voorop moet staan. 

De post-humane wereld is dus mede door de techniek een realiteit geworden. Wie vasthoudt aan het klassieke superieure mensbeeld zal vervreemden van de moderniteit die nu postmoderniteit is geworden. De verklaringsschema's gaan daarin  terug op de theorieën van filosofen als Jean Baudrillard. Ik volg diens gedachten in navolging van Wouter van Gils, die een boek over Baudrillard geschreven heeft.

4 Jean Baudrillard en het postmodernisme 

Wat Baudrillard zag gebeuren in de postmoderne samenleving is, dat de media en de vermaakindustrie een hyperrealiteit creëren. Een goed voorbeeld is de ontwikkeling van pretparken als Disney World. Mensen stromen massaal toe om deze fantasiewereld te beleven en gaan vervolgens proberen te lijken op die wereld door die thuis te imiteren bijvoorbeeld in de kinderkamer. Kort geleden zat ik te wachten op mijn kleinkinderen in de tuin van het Rijksmuseum in Amsterdam bij de Teekenschool. In die tuin staat een groot gipsen beeld van de stripfiguur NIJNTJE. Voortdurend kwamen mensen langs om dat beeld van het fantasiefiguurtje fotograferen. Daarmee toonden zij aan betekenis te willen toekennen aan iets dat eigenlijk niet bestaat in de echte wereld.
Dus al de nieuwsberichten en de reclame die over de mensen worden uitgestort scheppen een illusoire wereld omdat de mooi verpakte boodschappen onecht zijn. We nemen niet de realiteit waar maar de hyper realiteit. De wereld is een schijnvertoning, een simulacrum.
Zijn theorie is nogal verschillend van de gangbare theorieën over de betekenisproductie. Bijvoorbeeld De Saussure onderscheidde iets van iets anders door het te benoemen als betekende en betekenaar. Een betekenaar is de talige lettercombinatie van een begrip, het woord, en het betekende is datgene wat wij als betekenis daaraan toekennen. En die betekenis kan wisselen in het gebruik van de woorden in ontelbaar verschillende verbanden. Taal drukt zo de werkelijkheid uit en differentie is de basis van alle spreken. 
Voor Baudrillard zijn die differenties er allemaal niet. Want, vindt hij, als het subject met een teken moet worden moet gedefinieerd als wat het niet is - maar tekens hebben geen inhoud van zichzelf - dan is alles slechts pure vorm en een afgesproken code. Met andere woorden, elk object is een mythe dat slechts door het verlangende subject is geconstrueerd en is dus een product van de sociale logica. En daardoor heeft een subject geen identiteit of authenticiteit. Dit is een noodzakelijk gevolg van een systeem met betekenisloze tekens. Er is alleen leegte.
Die leegte is waarneembaar als mensen de werkelijkheid als correct en actueel beoordelen terwijl die eigenlijk door de media naar eigen inzicht gemaakt is. 

5  Slot
De complexiteit van de hedendaagse wereld in 2016 is zo groot dat mensen worden terug geworpen op zichzelf en hun eigen wereld. In dat bestaan blijken de Grote Verhalen toch niet helemaal weg te denken, anders dan Baudrillard dacht omdat volgens hem niets meer betekenis zou hebben.  In de literatuur komt de biografie versterkt naar voren als oriëntatie op het verleden. De multiculturele samenleving en de globalisering zijn oorzaken van cultuurvermenging die op zijn beurt weer een hang naar het eigene uitlokt. 
Gisteren, 1 juli 2016 is het eerste slachtoffer gevallen door het falen van de techniek in een zelfrijdende auto. Toch zal de cyborg in de toekomst zijn plaats opeisen in de post-humane wereld en het is aan ons, daar de juiste betekenis aan te geven.

Middelburg, 2 juli 2016    
 

   



[1] Martha Nussbaum, The fragility of goodness (Cambridge 1986).
[2] ‘Zoe’ is een term die verbonden is met het begrip “alles wat ademt, elke levende ziel”
[3] De film Face off  (Regie John Woo, 1997) is hiervan een goed voorbeeld.







 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten