One of my conclusions is that Minoans already used notions which our early Western painters repeated freely in their work in the Middle Ages. Notions like hortus conclusus, shrines in form of stone, sacra conversazione appeared earlier in the Minoan religion as well.
I wrote my essay in Dutch, although most literature was written in English. For further reading you can use my notes or look at the bibliography at the end of the essay.
EDELSTEEN ZEGELSTEEN
ELPENBEEN
EEN ONDERZOEK NAAR DE KENMERKEN EN ACHTERGRONDEN
VAN MINOïSCHE ZEGELSTENEN,
KLEIZEGELS EN RINGEN UIT HET 3E -2E
MILLENIUM v. CHR.
PRECIOUS STONE SEALSTONE IVORY
INQUIERY INTO THE
PROPERTIES AND BACKGROUNDS OF MINOAN
SEALSTONES, SEALINGS AND FINGER RINGS 3RD
– 2ND MILLENNIUM B.C.
(Foto Ada
Markusse).
Auteur:
Leen Moelker (BA)
E-mail: leen.moelker@kpnplanet.nl
Datum:
28 OKTOBER 2014
Aanbevolen vakantielectuur:
Wes Davis, Oorlog op Kreta '41-'44, Verzetsacties om Kreta van de nazi te bevrijden
( Amersfoort 2014). Heraklion, Knossos, Amarivallei, Idagebergte zijn de plaatsen van
handeling. Het is een waargebeurd feitenverslag inclusief het optreden van John Pendlebury,
assistent en opvolger van Arthur Evans, van wie ik in dit onderzoek diverse publicaties heb
gebruikt. Helaas is hij als een prominent verzetsstrijder op Kreta op 22 mei 1941 gefusilleerd
For further reading: Wes Davis, The Ariadne Objective; The Underground War to rescue Crete
from the Nazis (London 2013). Facts and figures derived from reality.
Note: This book contains e.g. the heroic subversive movements against the Nazi's during
WWII of John Pendlebury, the successor of Arthur Evans on the site of Knossos . He has
been executed on 1941 May 22nd. Evans established Villa Ariadne at Knossos and
Pendlebury lived their too. Subsequently the German generals on the Island of Crete used to
live there also. Untill something happened...
Wes Davis, Oorlog op Kreta '41-'44, Verzetsacties om Kreta van de nazi te bevrijden
( Amersfoort 2014). Heraklion, Knossos, Amarivallei, Idagebergte zijn de plaatsen van
handeling. Het is een waargebeurd feitenverslag inclusief het optreden van John Pendlebury,
assistent en opvolger van Arthur Evans, van wie ik in dit onderzoek diverse publicaties heb
gebruikt. Helaas is hij als een prominent verzetsstrijder op Kreta op 22 mei 1941 gefusilleerd
For further reading: Wes Davis, The Ariadne Objective; The Underground War to rescue Crete
from the Nazis (London 2013). Facts and figures derived from reality.
Note: This book contains e.g. the heroic subversive movements against the Nazi's during
WWII of John Pendlebury, the successor of Arthur Evans on the site of Knossos . He has
been executed on 1941 May 22nd. Evans established Villa Ariadne at Knossos and
Pendlebury lived their too. Subsequently the German generals on the Island of Crete used to
live there also. Untill something happened...
INHOUD
1 Inleiding Waarom dit onderzoek? Hoe is dit
onderzoek afgebakend? Over welke
periode strekt zich het onderzoek uit?
2
Het Onderzoek
2.1 Onderzoeksvraag
2.2
Historiografie
2.3 Beperkingen
3 De Minoïsche beschaving
3.1 Tijdvakken
3.2
Kenmerken van de tijdvakken
3.2.1
Debat Kreta-Mycene
4 Zegelringen,
Gesneden stenen en Verzegelingen in Griekenland
4.1 Plaatsbepaling en definities
4.2 Vindplaatsen
4.3 Gebruik van zegelringen en zegelindruksels
4.4 Eigenschappen van de materialen, vormen, technieken
en motieven
4.4.1
Materialen
4.4.2
Vormen
4.4.3
Technieken en werktuigen
4.4.4
Motieven
5. Rituelen en Ringen
5.1 Rituelen
5.2. Zegelringen
5.2.1
Algemeen
5.2.2
Fabricage en decoratie
6. De
Ring van Minos
7. Samenvatting en Conclusies
8. Bijlagen en literatuuropgave
1
Inleiding
In
mei 2014 brachten wij onze vakantie door op het eiland Kreta. Omdat we dicht
bij Herakleion logeerden, bezochten we deze stad en natuurlijk de archeologische
toplocatie HET PALEIS VAN MINOS[1]
te Knossos. Na enkele bezoeken aan het Archeologisch
Museum van Herakleion bleek hoe interessant Kreta was vooral door de
aangetroffen keur aan (pre)historische voorwerpen.
Onze
oriëntatie op de Griekse beschaving begon in 2013 tijdens een rondreis over het
vasteland en richtte zich globaal op Griekenland tot de Myceense tijd, vanaf ca.
1600 v. Chr.[2]
Nu gingen we verder terug in de tijd en verdiepten we ons in de Minoïsche
beschaving op Kreta. Of was het eigenlijk toch een vorm van de Myceense
beschaving?
Ik
besloot om later, in een nader onderzoek, meer kennis te vergaren over de
Minoïsche samenleving.
Mede
gezien de overvloed aan studies die over de Minoïsche tijd wereldwijd
beschikbaar blijkt te zijn, was inperking van het onderwerp gewenst.
Ik
heb er voor gekozen om hiervoor als aangrijpingspunt te nemen de Griekse zegelringen,
verzegelingen en zegelstenen uit het derde en tweede millennium. Vanuit dit
algemene kader wil ik vervolgens mijn aandacht specifiek richten op een
kenmerkend voorbeeld hierbij, namelijk op De
ring van Minos die we in het bovengenoemde museum hebben bewonderd. Door
naar vorm en inhoud van de ring te kijken maar vooral naar de ontwikkeling van
de context, dat is het artistieke leven, het sociale leven, de technologie en
de rituelen op Kreta, begrijpen we meer van de Minoïsche beschaving, wat ook
mijn bedoeling is.
2
Het onderzoek
2.1 De
onderzoeksvraag
Uit
het bovenstaande destilleerde ik de onderzoeksvraag die als volgt luidt:
“Door welke eigenschappen van de op
Kreta gevonden zegelringen, verzegelingen en gesneden zegelstenen kunnen we de Minoïsche
beschaving beter begrijpen?”
Onder
eigenschappen versta ik globaal de intrinsieke
kenmerken van deze objecten, zoals het materiaal waaruit de genoemde voorwerpen
gemaakt zijn, de productiemethode per categorie materiaal (metaal, klei,
steen), en hun betekenis als drager van informatie.
De
Minoïsche beschaving is als begrip verbonden met het eiland Kreta. Er is daar
parallel aan de ontwikkelingen in de Egyptische dynastieke tijd vanaf 3000 v.
Chr. een economisch en cultureel centrum opgebloeid. Althans volgens Sir Arthur
Evans, die in 1899 in Knossos begon aan een speurtocht naar die beschaving.
(Fig.2).[3]
Aangezien Homerus al naar dit
machtscentrum verwezen had en koning Minos in Knossos zou hebben gewoond, heeft
hij zijn opgravingswerk op Kreta gecatalogiseerd als Minoïsch. Dat is nu nog
zo.
Fig.2 Buste Sir Arthur Evans bij de ingang van Knossos
(Kreta). Foto Ada Markusse.
|
2.2
De historiografie
Zoals
eerder gesteld, is over de Minoïsche beschaving al veel gepubliceerd. Sir
Arthur John Evans (1851-1941) heeft uitgebreid verslag gedaan van zijn
werkzaamheden aan het Paleis van Minos
in een zesdelig hoofdwerk The palace of
Minos at Knossos Vol I, II, III, IV, V VI (London 1935). Ik gebruik deel
vier bij dit onderzoek.
Verder
is van belang dat in de twintigste eeuw veel nieuwe feiten over de Minoïsche
beschaving bekend geworden zijn. De filoloog Leonard R. Palmer herschreef
daarom zelfs deels zijn boek Mycenaeans
and Minoans (London 1965).
Dat
is onder andere relevant voor een beter begrip van het debat over de taal- en
hiëroglyfentekens op de zegelstempels en kleitabletten. Hij gaat ook in op de
interactie tussen de Minoïsche cultuur vanaf 2100 v. Chr. en de Myceense die vanaf
1400 v. Chr. deze cultuur verdrong.
De
assistent van Sir Arthur John Evans, J. D. S. Pendlebury schreef een belangrijk
werkje over het Palace of Minos at
Knossos (London 1954) waarin de laatste stand van onderzoek toen, in een
rondleiding door het paleis is verwerkt.
Veel
informatie over de Minoïsche grot- en bergtop heiligdommen is te vinden in The Cave Sanctuary of Zeus at Psychro, a
study of extra-urban sanctuaries in Minoan and Early Iron Age Crete (Liège
1996). Deze publicatie is relevant voor een goede verstaanbaarheid van rituele
activiteiten waarbij zegelstenen als votief offers werden ingezet.
De
sleutelpublicatie is echter het promotieonderzoek van Konstantinos Galanakis, Minoan Glyptic: Typology, Deposits and
Iconography. From the Early Minoan Period
to the Late Minoan 1B destruction in Crete (Oxford 2005).
Als
ondersteunende publicaties waren van belang – vooral om de gedetailleerde
foto’s die ze bevatten – de boeken van J. A. Papapostolou, Crete (Athene 1981) en van Sosso Logiadou-Platonos, Knossos, De Minoïsche beschaving (Athene
z.j.).
2.3 Beperkingen
Uit
de literatuur blijkt dat de schaarse informatie uit vervlogen tijden, van 3000
v. Chr. tot ca. 800 v. Chr., aanleiding geven tot steeds weer nieuwe hypotheses
– correcties op Evans’ inzichten, Palmers heroverwegingen enzovoorts – die ook
dan echter ook weer ter discussie worden gesteld. Pas in 2002 bijvoorbeeld is
de authenticiteit van de Ring van Minos
algemeen aanvaard. Het lineair A script, ontstaan rondom 1800 v. Chr., is nog steeds niet ontcijferd, maar het
latere Lineair B wel. Over de juiste betekenis en gebruik van sommige
artefacten tasten we in het duister – figurines, dubbele bijl (labrys) – terwijl de vermenging
van de mythische wereld met de echte wereld (Minos, labyrint) evident is.
De
conclusie is dat het niet gemakkelijk is om een sluitend bewijs te leveren bij
een bewering of uitleg over (kunst)objecten uit die tijd en voorzichtigheid is
dan ook geboden.
3 De Minoïsche beschaving
3.1 Tijdvakken
Van
6500 v. Chr. tot 2600 v. Chr. spreken we in het Middellandse Zeegebied van de
Neolithische periode of Nieuwe Steentijd. Kenmerk was het gebruik van gepolijste
stenen voorwerpen. Eerst begon het ontwikkelingsproces in het Midden-Oosten en
vooral in Anatolië[4],
want de levensomstandigheden – voedselaanbod, veiligheid – waren daar optimaal.
Noord-Europa volgde pas vanaf 3700 v.
Chr. Een kenmerk is de overgang van
nomadische jagers-verzamelaars gemeenschappen naar bevolkingsconcentraties met vastere
woonplaats. Dit ging gepaard met voorraadopbouw, huisvesting en uitbouw van
sociale verbanden.[5]
Dus
rond 3000 v. Chr. signaleren we een duidelijke versnelling in de culturele
ontwikkeling van de mens. Wetenschappers hebben zelfs een periodeschema bedacht,
vooral gebaseerd op voorstellingen op keramiek, taalvorming en zegels. Ik geef
hier de gecombineerde versie weer van Pendlebury, Palmer en Galanakis, (Bijlage 1).
Er
is in de literatuur over het beschavingstijdvak een discussie ontstaan. Sir
Evans/Pendlebury noemen die tijd op Kreta Minoïsch (vroeg, midden en laat en
die periodes dan ook nog in tweeën opgesplitst) omdat zij die beschaving
verbonden met de legendarische mythische koning Minos die het enorme
paleiscomplex in Knossos zou hebben bewoond.
Maar
Platon, een tijdgenoot van Evans en toen directeur van het Archeologisch Museum
in Herakleion, en anderen delen die tijd in op grond van de bouw en herbouw van
de paleizen op Kreta. Door aardbevingen of oorlogen verwoest, moesten veel
paleizen herbouwd worden. Opgraving van de vroegere bouwlagen leverde
aanwijzingen op voor de karakteristieken van een bepaalde tijd. Die zijn vooral
uit de architectuur, keramiek, vaasdecoraties en zegels af te leiden. Paleisbouw markeert ook de stand van de
sociale rangorde die ontstond toen de mens zich ging organiseren in vaste
nederzettingen. De koning/priester is de belangrijkste persoon in de
gemeenschap.[6] De aanloop naar de Eerste Paleistijd (de Prepalatiale
Tijd genoemd) correspondeert met de Vroeg Minoïsche Tijd. Maar ook met de
Dynastieke periodes I-III in Mesopotamië evenals met de Dynastieke tijd in
Egypte. Overal vormden zich stadstaten, waarvan Candia (later
Knossos/Herakleion) een voorbeeld op Kreta is.
In
de Vroeg-Minoïsche Tijd werden door contacten met het Midden-Oosten metalen als
koper en brons op Kreta bekend (de vroege Bronstijd).
3.2
Kenmerken
van de tijdvakken
·
Vroeg Minoïsch
I-III (na 3500 v. Chr.) Huizen van zongedroogde steen die met houten balken
verankerd waren. De vorm was rechthoekig over twee verdiepingen. Gevels met
kalkpleister en diep rood stucwerk. Aan het eind van die periode ontstaan meer
monumentale gebouwen als een Hypogaeum (onderaardse ruimte, voorloper van
catacombe).
·
Midden Minoïsch
I-III (na 2200 v. Chr.) Paleisbouw met Insulae (interne fortificaties); Grote
private huizen komen in zwang. Wegenbouw en drainagesystemen en lichtschachten,
woningdecoraties (Town Mosaïc). Architecturale vernieuwingen als lage kalksteen
pilaren[7], stevig
metselwerk en de bouw van cisternen (kasella’s).
·
Laat Minoïsch
I-III ( na 1550 v. Chr.) Knossos heerst in artistiek opzicht maar wordt door de
invallende Myceners verwoest. De contacten met het Midden-Oosten gaan verloren.
Nederzettingen worden verlaten.
Over de datum waarop Knossos vernietigd is
verschillende meningen maar moet omstreeks 1390 v. Chr. hebben plaatsgevonden.
Bijna
ongemerkt gaat het Minoïsche leven over in de Myceense beschaving, zo lijkt
het. Maar daarover verschillen de
meningen.
3.2.1 Het debat over Kreta en Mycene
Palmer
geeft in zijn boek een overzicht van het debat over de vraag of Kreta ook het vaste land beheerste, dan wel
of de Myceense beschaving zich juist naar
Kreta had uitgebreid. Kortheidshalve vat ik enkele standpunten samen.
·
Sir Arthur Evans:
“He was certain that there is no room for a foreign
settlement as yet on Crete. In all these excavations we have a story of the ups
and downs of insular life and of internecine struggles like those that ruined
the later cities of Crete, but with no general line of cleavage such as might
have resulted from a foreign invasion.”[8]
·
A. J. B. Wace
(Dir. British School Athens) en C. W. Blegen publiceerden in 1939 een stelling
tegen de opvatting dat Kreta het vasteland had beheerst tot 1400 v. Chr.
Wace: “The pattern of archeological facts in the
Aegean would be better explained if we imagine that the mainland and Crete were
separate powers, the former merely adopting the outward trappings of a higher
civilization. In LMII mainland power had advanced so much that it established
control over Crete. The destruction of the palace at the end of LM II was then
attributable to a native Cretan revolt over the Mycenaean overlords.” [9]
·
J. D. S.
Pendlebury verwierp in hetzelfde jaar de stelling van Wace. Hij verwees naar
het mythologische verhaal van Theseus, die immers geofferd werd aan de
Minotaurus op Knossos, het verblijf van koning Minos. Dat weerspiegelt de macht
van Kreta over Griekenland.
Pendlebury:
It is possible to put forward a tentative
theory that after letting Crete alone for some hundred and fifty years the
mainlanders, with the rise of the new dynasty at Mycenae decided it to bring in
the empire, which probably implied little more than the granting of the fief to
some condottiere who made his home at Knossos and concocted himself a pedigree
reaching from the old royal family of Minos. It was in no sense an act of
colonization.”[10]
·
Miss H. L.
Lorimer stelde in 1950 dat de relatie tussen Kreta en het vasteland in de tijd
van de tholosgraven onduidelijk is. Ze constateert dat een militante leider op
Kreta een stroom vluchtelingen met een hoog ontwikkelingspeil op gang bracht en
door Mycene warm werden verwelkomd. Koning Minos zal daarom het vasteland
nauwlettend in de gaten hebben gehouden.[11]
Samengevat
definieer ik de beschaving, die zich op Kreta manifesteerde vanaf het derde
millennium, als een economische en culturele kernmacht. Economisch, omdat uit
opgravingen blijkt hoezeer de goederen- en handelsstromen onder controle waren
door middel van modern aandoende administratief-organisatorische kennis.
Cultureel, omdat uit de vondsten van vaaswerk, van grafgiften zoals
votiefbeelden en juwelen, zegelstenen en architectuurelementen het hoogstaande
artistieke niveau van die beschaving blijkt. Over de dominantie van Kreta over
het vasteland of omgekeerd verschillen de meningen. Het lijkt mij redelijk om
aan te nemen dat Kreta minder last heeft gehad van invallende volken dan het
vaste land. Mede hierdoor zal meer continuïteit in de culturele ontwikkeling
mogelijk zijn geweest. Ik denk dat het intensieve contact met het Midden Oosten
inclusief het dichtbijgelegen hoogontwikkelde Egypte, een stimulans voor de
culturele overname en uitwisseling is geweest.
Dit pleit voor de visie van Sir Evans.
4
Zegelringen, Gesneden stenen en Verzegelingen in de Griekse wereld
4.1
Plaatsbepaling en definities
Uit het
voorgaande blijkt dat de oude beschaving op Kreta al veel wetenschappers heeft
bezig gehouden. Zwaartepunten waren daarin de architectuur, fresco’s, figurines,
sieraden en vazen en de inventarisatie van zegels. Volgens Galanakis zijn
echter gesneden stenen of glyptiek, de
interessante fenomenen die de brede Egeïsche cultuur vertegenwoordigen.[12]
Hij beschouwt hun aantallen, hun
technische uitvoering, hun decoratie en hun onafgebroken gebruik in duizend
jaar Minoïsche beschaving als
onscheidbare eigenschappen van de Egeïsche cultuur. Galanakis baseerde zijn eigen onderzoek naar de
glyptische kunst op Kreta mede op de studie Corpus
der minoischen und mykenischen Siegel Volumes I-XIII (Marburg, Heidelberg
1958-2011).
Wanneer
zegels precies in gebruik zijn genomen is onbekend. Wel weten we dat in de
Neolithische Tijd in Anatolië kleding en het lichaam met decoraties werden
bestempeld. Deze zogenaamde Pintadera’s kunnen worden gezien als de voorloper
van het zegel.
Definities
a.
Onder de term ‘zegel’ versta ik een voorwerp dat
gemaakt is van been, steen, ivoor of hout en voorzien is van een intaglio
ontwerp (insnijdingsfiguur). Aldus gemaakt kan het een indruk maken in een nat
stukje klei.
b.
Dit leidt tot een
‘verzegeling’ dat is indruksel op
een object zelf of opgeplakt op het object om dit voorwerp te identificeren, te verzegelen voor
de veiligheid en om het als authentiek te bestempelen. Een verzegeling kan
meerdere zegelindruksels bevatten.
c.
‘Kleidocumenten’ bestaan uit medaillons,
tabletten of grillig gevormde klompjes klei (nodulus). Ze kunnen aan een object
zijn vast gemaakt dan wel als zelfstandige documenten circuleren, bijvoorbeeld
als hanger.
d.
Medaillons
zijn disc-vormige platte schijfjes klei. Zij deden dienst als ontvangstbewijs.
De ontvanger plaatste aan de rand ervan het getal van de goederen die hij
ontvangen had ten behoeve van de brenger/leverancier.
e.
Kleitabletten
zijn platte rechthoekige tegeltjes klei die in de zon gedroogd zijn nadat er
een inscriptie of zegelstempel op was aangebracht.
f.
Nodulus is
een klompje klei met een stempelafbeelding om allerlei voorwerpen te zegelen
of bijvoorbeeld uiteinden van touwen af te stoppen om decoratieve redenen.
Het algemeen gebruik was echter een tijdelijk ontvangbewijs.
g.
Zegelringen zijn
vingerringen met opbouw en intaglio graveerwerk, soms van massief materiaal soms
met edelsteen gevat in een kas. Ze zijn gemaakt van allerlei materialen als
hout, been, klei en metaal en vooral van
goud.
h.
Glyptiek is
de kunst om met beitel of graveernaald in steen te beeldhouwen of te snijden
vooral gebruikt bij het maken van cameeën en gemmen.[13]
Fig.3 Kleidocument met tekst 'Tylissos'
, Archeologisch Museum Herakleion. Foto Ada Markusse
4.2 Vindplaatsen
Kleizegels zijn overal in Griekenland gevonden. Gezien het broze
materiaal zijn er veel beschadigd geraakt. Op het vasteland zijn de oudste
kleizegels aangetroffen in Lerna op de Peloponnesos. In Pylos, Thebe en Mycene
zijn complete archieven opgegraven. Op Kreta zijn de belangrijkste depots
bekend uit Phaestos, Knossos, Mallia, Agia Triada en Zakros, Chania en
Sklavokampos. Die laatste houden verband met de opkomst van de Palatiale
Periodes. De complexer wordende samenleving op Kreta vroeg om een bureaucratische
organisatie en die werd gelanceerd vanuit een centraal punt, meestal een nieuw
gebouwd paleis. Uiteraard met de ‘koning/priester’ als gelegitimeerd
machthebber.
Gaandeweg
is men onderscheid gaan maken in drie
soorten archieven, namelijk in een LEVEND, VERLATEN en een SLOTARCHIEF.
a.
Een
‘Slotarchief’ is een archief dat bestaat
uit kleizegels die wegens voorraadmutaties van de objecten zijn verwijderd en
dus niet meer gebruikt kunnen worden. Zij vertegenwoordigen de gedane
transacties.
b.
‘Verlaten archieven’
zijn in dit verband tijdelijk afgevoerde kleizegels die gevonden zijn in hoeken
en gaten (vooral in Phaestos) en toevallig zijn bewaard doordat ze in een
brandhaard hebben gelegen. Ze zijn daardoor onbedoeld gebakken en uitgehard.
c.
Een ‘levend archief’
is te vinden op plaatsen waar de kleizegels nog met het object – pithoi, vazen,
deuren, containers – zijn verbonden. [14]
Eén opmerking vooraf moet nog
gemaakt worden over de bron van onze kennis van de Minoïsche productiemethoden
en werkwijzen. De vraag is of die
archieven met zekerheid aan de vindplaatsen kunnen worden gekoppeld en
het antwoord is: NEE. Verzegelingen en andere kleidocumenten kunnen verplaatst
zijn voordat ze gevonden werden in een bepaalde grondlaag. Dat levert problemen
op bij de datering en bij de stijlanalyse.
4.3 Het gebruik van (klei)zegelindrukken en
ringen
Kleizegels werden direct op identificeerbare
voorwerpen ingedrukt (kruiken, kokers, kleikistjes o. a.) eventueel nadat die
met touwen waren ingepakt. Na 1850 v. Chr. kwam het halvemaan vormige zegel in
zwang die aan het inpaktouw was bevestigd en voorzien was van een
hiëroglyfentekst. Nu ging het zegel los van het object circuleren. Omdat de Palatiale Periode was ingetreden
concentreerde zich toen het zegelgebruik vanuit de paleizen zoals rondom
Knossos en Agia Triada. Dit ging gepaard met een ander tekengebruik namelijk
van Lineair-A script, een afgeleid hiëroglyfen schrift dat meer geschikt was voor
de handel en economie. In de Laat Minoïsche Periode werd het Grieks
gerelateerde Lineair-B gebruikt.[15] Die
teksten kwamen ook voor op verschillende kleiklompjes (ontvangstbewijzen) die
soms van uitheemse klei waren gemaakt. Dat wijst erop dat er contact was met
andere plaatsen en landen en streken in de wijde omgeving.
De voorstellingen en teksten op de noduli
(kleiklompjes) lijken erg op de reliëf insnijdingen op de vingerringen van klei
en de metalen ringen. Dat is verklaarbaar als we weten dat ringen en noduli
door de administratieve staf werd gebruikt. Die staf gebruikte zegelringen als
identificatie merkteken, of zorgde voor de administratieve begeleiding van een
goederentransport. Iedere paleisconcentratie had een eigen systeem, zelfs de
provincies hadden dat. De overige lang gebruikte zegelvormen als het medaillon
en de platte kleidocumentzegels raakten na de inval van de Myceners in onbruik.
Hangende noduli met Lineair-B script en kleiballen die in het paktouw waren
gedrukt werden de norm. Dit was een Myceense methode.[16]
4.4
Zegelstenen: eigenschappen van de Materialen, Vormen en Technieken.
Ik zal hier niet de designs,
voorstellingen of teksten behandelen die op de zegels voorkomen maar de vraag
beantwoorden waarvan, in welke vorm, waarmee, met welke methode zegels gemaakt
werden en van glyptiek werden voorzien.
Volgens Galanakis begint de ontwikkeling
van de glyptiek op Kreta al in de Vroeg Minoïsche tijd; van rondom 2400 v. Chr.
dateren de eerste gevonden zegels. Maar het is bewezen dat op het vaste land
van Griekenland en in het Midden Oosten al in de Neolithische Periode zegels werden
gebruikt.[17]
Die zegels waren tweemaal zo groot als de latere soort en hadden diep
ingesneden contouren.
Ze werden bewerkt met obsidiaan-burijnen
en messen maar veel weten we daar niet van af. In opgravingen in het Griekse Lerna
verschijnen ze rond 2900 v. Chr.
Omdat Kreta in die tijd een uitgebreid
handelsnetwerk met het Midden Oosten, Egypte, de Cycladen en de Peloponnesos
onderhield, nemen we aan dat zegels ook daar werden gebruikt. In de Prepalatiale
Periode volgde Kreta die gewoonte.[18]
Een typisch verschijnsel was toen het
theriomorfische zegeltype. Dit zegel had de vorm van een diertje (therio=
dierlijk). Zowel de werktuigen als de stempeltekening (zoals die met een
vogelmens) waren aanvankelijk primitief.
In Platanos, bij Phaestos op Kreta, zijn
cilinder- of rolzegels uit die tijd opgegraven voorzien van ornamenten, dieren
en insecten.
Het materiaal ervan bestond in principe
uit geïmporteerd ivoor, schapenbot, en nijlpaardkies. Het imitatie-ivoor was
gemaakt van wilde zwijnentand. Vooral zachte materialen werden gebruikt als
serpentijn, steatiet, been en hout.
Dat hield verband met de werktuigen die
hand gedreven werden en bestonden uit koperen graveer werktuigen of eenvoudige
boren van obsidiaan (waarover later). Als de gravure af was werd hij na bewerkt
met een schuurmiddel van amaril.
4.4.1.
Eigenschappen van de belangrijkste materialen
· Steatiet Puur:
is het een metamorfisch mineraal gesteente of talk-schist met een hardheid 2-3 en is met de
vingernagel te bekrassen. Wordt wel Zeepsteen
genoemd. Kleuren: zilverwit, groen, rood, bruin en
parelend zwart.
Massief talk : (Mg3 SO410(OH)2, hardheid 1.0 en de
variatie met chloriet (hh 2-3); groen bruin, zwart, en met
tremoliet. Deze composiet heeft een hardheid 3-6.
·
Serpentijn Metamorfisch mineraal gesteente vooral afkomstig
uit serpentiniet. Hardheid 2,5- 4.0.
Textuur is vettig, wasachtig
en fijn korrelig. Kleur: groene schakeringen, rood,
geel, grijs-zwart, wit (als namaak ivoor gebruikt).
Serpentijn kan doorschijnend tot ondoorschijnend zijn.
·
Ivoor Een
organisch materiaal dat werd geïmporteerd;
Zegels op
Kreta werden aanvankelijk van ivoor gemaakt; ivoor was duur zodat als vervangend
materiaal schapenbot, tanden
van nijlpaard of zwijn of wit serpentijn werd gebruikt.
·
Klei Is een sedimentair
gesteente dat vooral in de aardewerkindustrie werd gebruikt. In
de Minoïsche tijd ook
toegepast bij de verzegeling van objecten.
In de Protopalatiale Periode, dus net voor
de bouw van paleizen begon omstreeks 2000 v. Chr. voltrekken zich op Kreta
grote veranderingen. Zegelstenen werden nog volop gemaakt van ivoor en klei en
van het ruim beschikbare en dus goedkope steatiet en serpentijn. Maar dan
verschuift de aandacht naar het gebruik van sedimentaire gesteente. In plaats
van metamorfische materialen bewerkte men nu de gekleurde kristallijne
kwartsen.[19]
Globaal gesteld worden hiervan twee soorten onderscheiden:
a.
Macrokristallijne kwarts Eigenschap:
kristallen met het blote oog te zien
Tabel
1 Soorten stenen van macrokristallijn kwarts
Naam
|
Kenmerk
|
Kleur
|
Gebruik
|
Bijzonderheid
|
Overig
|
Amethist
|
Hardheid 7.0 (SiO2)
|
Helder, met violet
|
Als juweel in
kralensnoeren
|
Duurste kwarts
|
----------
|
Bergkristal
|
7.0
|
Kleurloos met variatie
|
Als glaswerk en siersteen
|
Verontreiniging
geeft andere kleuren
|
-----------
|
b. Micro- of crypto kristallijne kwarts
Eigenschap: niet met blote oog te zien
Bij productie van zegelstempels is dit
kwarts een belangrijk materiaal geweest. Vooral de subgroep chalcedoon silicaat
is breed toegepast. De structuur ervan is poreus waardoor gemakkelijk
verontreinigingen worden opgenomen en vele kleurenvariaties, texturen en
verschillen in doorzichtigheid ontstaan. Een algemeen kenmerk is een hardheid
van < 7.0.
Onder kwarts is de groep van chalcedonen,
gekleurde jaspis en saffirine (blauwe chalcedoon) begrepen. De laatste
steensoort was algemeen bekend bij de productie van zegelstempels in de
Nieuw-Babylonische Tijd in Babylonië. Ik vat de kenmerken van deze materialen
uit de Palatiale Tijd in een tabel samen.
Tabel
2 Soorten stenen van microkristallijn kwarts
Naam
|
Kenmerk
|
Kleur
|
Gebruik
|
Bijzonderheid
|
Overig
|
Chalcedoon
|
Hardheid
6,5
|
Wit/duifblauw
|
zegelsteen
|
Werd geneeskracht toegemeten
|
Zie carneool
|
Chrysopraas
|
6-7
|
Appelgroen
|
Edelsteen
|
Zelfde eigenschappen zoals chalcedoon
|
|
Carneool
|
6-7
|
Doorschijnend/ ondoorsch. Rood/bruin
|
Zegelsteen voor talisman
|
Werkt tegen ruzie, kiespijn, brengt geluk
|
Bruine variant heet SARD
|
Agaat (fig.6)
|
6-7
|
Doorzichtig/ doorschijnend grijs/blauwe tinten en wit en
vele gekleurde banden
|
Zegelsteen op Kreta Rode vorm als imitatie carneool
|
Beschermt tegen hoofdpijn en bij zwangerschap
|
Blauwe agaat als imitatie chalcedoon
|
Onyx
|
7
|
Tweekleurig wit/ zwart of wit/bruine banden /doorschijnend
|
In ringen en sieraden
|
Helende steen In
de ME: onheilssteen
|
Genesis 2:12
|
fig. 5 Jaspis met banden Fig.6 Blauwe agaat met banden
Tabel 2 Soorten stenen van
microkristallijn kwarts (vervolg)
Naam
|
Kenmerk
|
Kleur
|
Gebruik
|
Bijzonderheid
|
Overig
|
Jaspis
(Fig.5)
|
6-7
|
Ondoorschijnend
Geel, rood, roodbruin, groen Op de steen kleurspikkels of -banden
|
In zegelstenen; de groene alleen op Kreta
|
Bij Grieken: seksualiteit te versterken en snellere
zwangerschap
|
R+gr variant van Peloponnesos, kaap Tainaron
|
Lapis-Lacedaemonius[21]
|
7-9
|
Groen porfier met vaal groene kristallen
|
Zegelsteen van het lenstype
|
Täugetos bergen bij Sparta
|
|
Hematiet[22]
|
> 6,5
|
Bloedrood en diep bruin rood of grijs/zwart
on-doorschijnend
|
In Syrië op cilinder- of rolzegels
|
Slijtvaste en harde textuur goed voor scherpe afdrukken
in klei
|
Streepkleur
kersrood na wrijven op ongeglazuurd porselein
|
Lapis-Lazuli
|
5,5
|
Donker azuurblauw. Populair met pyrietspikkels
|
Rechthoekige prisma-zegels
|
Spirituele kracht toegemeten
|
Al in 3000 v.Chr. in Egypt. dodenmaskers
|
Faience
|
Pseudo porselein
|
Wit met crème binnenkant
|
Imitatie porselein, kralen, kruiken en reliëf plaquettes
|
Bestaat uit klei, alkali, kalksteen en kwartspoeder, ze
smelten bij vitrificatie. [23]
|
Smelt-glas-poeder
beschermt
|
Glazuur of email
|
Na droging keiharde isolatie
|
Transparant, zilverig, licht geel en licht blauw
|
Op aardewerk en andere materialen
|
Bestaat uit poederglas gemengd met zand of kwarts,
alkaline en kalksteen
|
De gele of zilver variant als imitatie goud, zilver
|
Hout
|
Zacht en hard
|
Houtkleur
|
Ringen en noduli
|
Soms bij voorontwerpen gebruikt
|
|
Edelmetaal
|
Goud, zilver
|
Geel, zilvergrijs
|
Ringen en juwelen
|
Als status symbool gebruikt
|
|
Lood
|
Zacht
|
Grijs
|
Zegels en ringen
|
Van Neolithische oorsprong
|
Op Kreta sporadisch gevonden
|
4.
4. 2 Vormen van de zegelstempels
Elk zegel had – anders was het geen zegel
– een bepaald motief dat specifiek was voor de gebruiker. De drager van
het stempelmotief – een stukje klei, steen of metaal – was in zoverre van belang dat het de grootte en
de vorm van het motief meebepaalde. Sommige stempels waren erg klein en de
kunstenaar moest dan zijn motieven insnijden op een klein oppervlak. Deze
microglyptiek maakte ook een bepaalde ontwikkeling door. In de Prepalatiale
Periode waren de basis vormen:
·
Piramidevorm Theriomorfische
stempels hadden een insnijding
·
Knoopvorm van dieren: aap, kat, leeuw, duif figuren.
geometrisch
·
Kussenvorm
·
Conische vorm
·
Schijfvorm
·
Cilindervorm
·
Flessenvorm
·
Driezijdig Prisma Deze vorm ontstaat aan het eind van de
Vroeg Minoïsche Tijd en werd het dominante type in de volgende sub-periodes.[24] Hij
verdrong de ivoren zegels. Op de lange zijden waren ze voorzien van hiëroglyfen
in Lineair A. Omdat omstreeks 1700 v. Chr. de boogboor (waarover later) werd
uitgevonden konden ook de hardere steensoorten gemakkelijker worden gegraveerd.
In de Midden Minoïsche Periode vanaf 1650
v. Chr. werd op die vormen voortgeborduurd. Ruwweg is dat de Eerste en Tweede
Palatiale Periode waarin paleizen werden vernietigd en weer opgebouwd.
De kussenvorm, de schijfvorm en de
cilindervorm kregen toen een (bi)convex of boloppervlak zodat de oude
technieken betere resultaten afwierpen. De schijfvorm kreeg zo het uiterlijk
van een lens. Maar vanuit de basisvorm van de ellips kwam ook een nieuwe vorm
op, namelijk de ‘amandelvorm.’ Voorzien
van graveerwerk kreeg hij het uiterlijk van een mensenmasker.[25] De steen werd veelal gebruikt als een drager
van bovenaardse kracht of als een talisman. Omdat niet veel kleistempels met
indruksel als driezijdig prisma zijn gevonden, neemt men aan dat deze vorm
vooral bij amuletten voorkwam.[26]
De kussenvormige en de amandelvormige
stenen hadden horizontale openingen om er een koord doorheen te kunnen trekken
(dus om als hanger te gebruiken). De schijf- en lensvormige (gegraveerde)
stenen hadden verticale openingen om ze horizontaal op een polsband te kunnen
bevestigen. Deze ontwikkelingen hingen samen met de vooruitgang in de
decoratiekunst op keramiek en de frescotechniek.
Ik heb hier nog niet genoemd de vorm van
de ring die als zegelring in deze periode zeer populair werd. De oudste zegelringen
werden van ivoor of hout gemaakt, maar werden in de Bronstijd verdrongen door
nieuwe typen van metaal. Belangrijke kenmerken waren de ovale kas waarin een
bolrond geslepen steen was geplaatst en dat aangebracht op een (edel)metalen
hoepeltje. Soms was de ring expres te klein gemaakt voor mensenvingers opdat
hij minder zou slijten en daarom aan een koord werd gedragen.
4.4.3 Technieken en werktuigen
We hebben nu vastgesteld uit welk
materiaal de zegelstenen bestonden en welke vormen ze zo al hadden. Ook zagen
wij hoe het zegelgebruik zich vanuit de
Vroeg-Minoïsche Tijd ontwikkelde mede dank zij de contacten met het
Midden-Oosten. Vooral na 1800 v. Chr. kwam er een versnelling in de
verspreiding van zegels toen de Palatiale politiek aanstuurde op centralisatie
van bestuur en op een strakkere administratieve en economische orde. Hoe werden
zegelstenen eigenlijk gemaakt? Welke hulpmiddelen hadden de graveurs? Is daar
nog ontwikkeling in geweest? Over dat soort vragen gaat de volgende paragraaf.
a.
Technieken
Graveurs kregen het ruwe materiaal
aangevoerd in verschillende hoedanigheden. Duur amethist en hematiet, beide
hard materiaal, waren meestal al voorbereid voor het maken van een juweel,
kraal of anderszins. In elk geval al tot kleine partjes gehakt. We weten dat
omdat er onder anderen halffabricaat is gevonden.
Uit de Prepalatiale tijd is weinig bekend
over de productietechnieken. Galanakis denkt dat bijvoorbeeld bij de
vaasproductie het binnenste van een stenen vaas met een ronde boor werd
uitgeboord en de loskomende staaf werd gebruikt als basismateriaal voor (rol)
zegels.
Als de te bewerken zegelsteen zijn vorm
had gekregen werd op het ruwe oppervlak
ervan een voorschets van de voorstelling gemaakt. Zo kreeg de graveur enig idee
van een compositie. Dat gebeurde met een mes, gemaakt van koper of obsidiaan[27], of met
een puntig voorwerp. Als het ontwerp globaal paste op de steen, werden de
contourlijnen van de definitieve tekening bepaald. Vervolgens werden de
graveerlijnen getrokken met een mes met een V-snede of een U-snede. Omdat toen
nog slechts het relatief zachte serpentijn of steatiet (hardheid 5) werd
gebruikt, ging dat gemakkelijk.
b.
Werktuigen
Bepaalde soorten zegels hebben een
opening, mogelijk om een koord door te
leiden. Daarvoor gebruikten de Minoïsche graveurs een handbediend staafboortje
of een buisboor in de vorm van een koperen cilinder. De staafboor had een benen
uiteinde dat gepunt of rond was. De buisboor kon boorkoppen met verschillende
snijvlakken dragen zodat de snijlijn kon variëren in dikte en profiel. In de
Vroeg Minoïsche tijd was de snijkop soms van hout. Het graveerwerk zelf gebeurde ook wel met een
burijn of beitel. Er waren ook werktuigen van hout en riet die met de hand
werden bediend of met de boogboor waren verbonden. Daarmee konden simpele
ontwerpen zoals kleine cirkels in de steen worden gegraveerd. Soms waren die
nog te groot en werden naalden of kleine puntige voorwerpen gebruikt.
Vanuit het Midden Oosten werd de
boogzaagboor[28]bekend,
nu gemaakt van brons of koper. Daarmee konden hardere materialen worden gegraveerd.
Als het graveerwerk klaar was werd het
geschuurd met een mengsel van obsidiaansplinters.
Later werden ook zand met kwarts, amaril
en puimsteengruis gebruikt. Dat laatste is een superlichte vorm van lava en
bevat aluminium-silicaat glas en was erg geschikt voor het schuren van zachte
steensoorten.
Amaril heeft een hardheid van 8.0 en is een
variant van Korund dat 9.0 hardheid heeft.[29] Robijn
en saffier zijn ook varianten. Deze waren bij de later gebruikte hardere
steensoorten nodig waarbij de laatste bewerking met zeer fijn amarilpoeder werd
uitgevoerd. Ten slotte werd de steen met olijfolie of water gepolijst.[30]
In de Midden Minoïsche Periode werd de
horizontale draaibank op basis van de boogboor ingevoerd. Daardoor konden de
nieuwe biconvexe stenen beter en nauwkeuriger worden bewerkt. In het algemeen
kenmerkt die tijd zich door een streven naar veel meer perfectie.
Houten boren produceerden grote en diepe stippen.
Door het grotere arsenaal aan snijkoppen kon de graveur met de buisboor
bijvoorbeeld “Olympische Ringen” graveren. De staafboor werd gebruikt om zeer
kleine stippen te boren bijvoorbeeld de ogen en neus van dieren.
Doordat de graveurs bleven zoeken naar
efficiëntie, leverde dat een nieuw
werktuig op, namelijk het snijwiel waarvan de werking was gebaseerd op de
boogaandrijving.
Het snijwiel of slijpschijf bestond uit
een houten of metalen schijf waarop een laag puimsteen of amaril was
aangebracht.[31]
Een leerling hield deze draaiend zodat de graveur beide handen vrij had voor
precisie graveerwerk.
Het slijpwiel had grote voordelen. Vooral
lineaire motieven konden accuraat worden ingeslepen, maar ook hiëroglyfen met
een lineaire structuur.
Vanaf de Bronstijd zijn in de
graveertechniek metalen graveerstiften populair geworden. Zeker in de tijd dat
de hardere steensoorten werden ingevoerd.
In de Neopalatiale Periode konden
graveurs de moeilijke naturalistische
motieven, de lichaamsvormen van mens en dier en architectuurelementen toepassen
dank zij het snijwiel.
Bij dit alles bleven de staafboor en de
buisboor populair, zij het speciaal voor het aanbrengen van details als ogen en
de staart en poten van dieren.[32]
Als ten slotte de motieven waren gesneden
en geschuurd werd de steen gepolijst. Een schuurmiddel werd opgebracht met
leer, lap, hout of been en ten slotte na bewerkt met olijfolie of water.
Bij de productie van ringen werden andere
technieken en werktuigen gebruikt. Daarover later meer in het hoofdstuk ‘Rituelen
en Ringen.’
4.4 Motieven
De graveur van een zegel volgde in zijn
algemeenheid de trend bij de keus van een design. Maar hij was zeker beperkt
door de techniek en het materiaal. Uit de opgegraven zegels blijken de
Vroeg-Minoïsche exemplaren dan ook eenvoudige motieven te hebben, wat te
verklaren is omdat slechts een mes of burijn kon worden gebruikt.
Een algemeen kenmerk was dat een strenge
symmetrie werd gevolgd en dat er een voorkeur was voor heraldische ontwerpen.
Dat is terug te vinden in het veelvuldig toegepaste XXXXX- motief
(kruisarceertype) en lineaire tekens met rudimentaire bloemmotieven.
We zien echter al direct dat pogingen
worden ondernomen om het ontwerp uniek te maken. Dat werd aanvankelijk gedaan
door omlijsting van de voorstelling. Later in deze Prepalatiale Periode
signaleren we naast het dominante lineaire motief ook bladpatronen, voluten,
kruismotieven, C-spiralen enkel of dubbel. Het C-spiraal was overgenomen van de
Cycladische graveurs en mogelijk ontleend aan de golfvorm.
Daarbij ontstonden twee hoofdstromingen.[33]
a. Het Draaitype (torsiontype)
Zegelstenen die gegraveerd waren volgens dit
principe hadden rechtsom draaiende lijnen in de vorm van spiralen en
diagonalen. Het lijkt erop dat in de pottenbakkerij eenzelfde ontwikkeling
plaatsvond waarbij kruiken vanaf de hals met draaiende lijnen omlaag met
spiralen en concentrische cirkels werden gedecoreerd.
b. Het Relatietype
(rapporttype)
Zegelstenen met deze decoratie worden
gekenmerkt door lijnen die horizontaal en verticaal in patronen herhaald worden
en zich niet lijken te storen aan de grenzen van de zegelsteen. Het wordt ook
wel labyrintmotief genoemd, een motief dat toen ook in Egypte opkwam onder de
Vierde Dynastie.[34]
In de aanloop naar de Palatiale Periode
zocht men actief naar authenticiteit en vernieuwing en dat bracht nieuwe
motieven en designs in omloop.[35]
Galanakis noemt naast het basismotief
(kruis) de nieuw gevormde groepen de ‘Golf/Meander’, de ‘Spiraalgroep met
spiralen van het ‘Relatie-type’, de ‘Blad/Ivoorgroep’ de Leeuwen/Spiraalgroep’.
Vooral de leeuw wordt in de Minoïsche kunst een begrip waarbij we een voorkeur
voor de Mesopotamische en de Anatolische leeuw opmerken.[36] De Mesopotamische leeuw wordt meestal in
processieorde afgebeeld, het Anatolische type als een tweetal tegenover elkaar
en met een vierkante bek en opengesperde kaken.[37]
De rechte lijn is echter overal dominant
en dat betekent dat de mens- en dierfiguur nog erg schetsmatig is. Van anatomie
is geen sprake. We zien de mens afgebeeld en profil met hangende armen en een
neus/mond tekening die doet denken aan een vogelbek. De verbinding tussen de
neus- en kaak gaf nog teveel problemen. We zien echter daarin wel een poging
een mens in beweging te tekenen. Maar verder was de rechte lijn, het
hekwerkmotief en de kruisarcering toonaangevend in de ontwerpen.[38]
Aan
het begin van de Eerste Palatiale Periode (v.a. 1900 v. Chr.) verschijnen de
eerste experimenten met verhalende scenes op de zegelstenen. Een bekend
voorbeeld hiervan is te zien op een zegel dat in Platanos is opgegraven en een
bootje op zee voorstelt. Dit wijst op het belang van de handelsvaart in een
tijd waarin op Kreta een economische en
sociale herstructurering plaatsvond met de bouw van paleizen als centra van de
macht. Dat is voor ons onderwerp van belang omdat het paleis de samenleving ook
ging aansturen in de kunst, bij de rituelen en het ritueel gedrag.
De figuratieve experimenten in combinatie
met die van de rechte lijn brachten in die tijd een geheel nieuw schrift in
omloop, het hiëroglyfen schrift, mogelijk Lineair A genoemd.[39] Microtekeningen
van armen, benen, dieren, vissen, planten, boten en votief geschenken als de
dubbele bijl vormden de taal. Een bekend voorbeeld is De Schijf van Phaestos die te zien is in Herakleion (afb. 7). Tot
nu toe is deze nog niet ontcijferd.
Ook de zegelstenen, verzegelingen en
noduli gaan vanaf die tijd deze tekens bevatten. Door het streven naar
perfectie en ontwikkeling van oudere motieven verschenen doorlopend nieuwe
vormen, wat uiteindelijk leidde tot een nieuw hiëroglyfen schrift Lineair B. Maar de
graveurs konden nu ook gedetailleerder mens en dier graveren. Dat blijkt uit de
vondst van zegels, driezijdige prisma’s en zegelringen met vogels en andere
dieren en bijvoorbeeld met naturalistisch weergegeven wilde geiten, staande op
een bergpiek.
Volgens Galanakis (pag.36) bleven veel
graveurs toch voorkeur hebben voor het traditionele graveren in zeepsteen of
serpentijn. De ‘moderne’ graveurs kozen voor het nieuwe hardere materiaal zoals
in het overzicht aangegeven. Volgens Warren – in een aanhaling van Galanakis
p.36 – werd dit bevorderd door het gebruik van metaalboren.[40]
Er zijn enkele grote depots gevonden op
Kreta met een uitgebreide verzameling verzegelingen, zegelstenen en ringen met
motieven. Ik vat de belangrijkste motieven in dit overzicht samen.
Fig.7 Anoniem, Schijf van Phaestos, 1700-1600 v. Chr., aardewerk, Ø 16cm, dikte
16-19mm
Hiëroglyfentekst
in spiraalvorm. Archeologisch Museum Herakleion. Foto Ada Markusse.
Tabel 3 Neopalatiale motieven op
verzegelingen, zegelstenen en ringen uit depots op Kreta [41]
Knossos (Tempel)* pag. 60
|
Zakros * pag. 61
|
Sklavokampos
* p. 63
|
Agia Triada * p. 67 en 68
|
Monsters en demonen
|
Stiermotief populair
vooral op rolzegels en verzegelingen
|
Hoogste kwaliteit van de
zegels. Nu ook religieus motief
|
|
Bloemmotieven
|
Gevleugelde types:
|
Stier in galop
|
Mensen
|
Diermotieven
|
- vleugelmonsters
|
Taurokatharsia
|
Dieren: vogels, insecten,
offers
|
Gehoornde schapen
|
- vleugel mannen en
vrouwen
|
Stierspringen
|
Vissen, schelpen
|
Uil
|
- gevleugelde geit
|
Wagenmenners
|
Mythische creaties
|
Knossos (Tempel)* pag. 60
|
Zakros * pag. 61
|
Sklavokampos
* p. 63
|
Agia Triada * p. 67 en 68
|
Hond
|
- monster met
zwijnentanden
|
Strijdwagens met paarden
(vroegste afbeelding van paarden)
|
Gevleugelde types en
hybride types als gevleugelde leeuw
|
Krab
|
Vleermuis types
|
Menselijk lichaam
|
Bucranium met
runderschedels
|
Schelpdier
|
Vogelvleugel types
|
Demonen zie Zakros
|
Decoratie: planten,
hiëroglyfen, talismanmotief
|
Schild(pad)
|
Sfinx types
|
Natuurcultus in
-Epifaniescènes
|
|
Gevarieerde types:
|
-Omhelzen van
Baetyl/Omphalos
|
||
Twee leeuwen, tegenover
elkaar met voorpoten op altaar
|
-Offerscènes
-Processies
-Ceremonie met gewijde
kleding
|
||
Hybride types:
|
-Godheid nadert
stervelingen
|
||
- man-geit, vrouw-geit
|
Mannelijke goden
|
||
-vogel/vrouwen borsten
|
Godinnen: Vogel-godin,
Arend-godin, in ‘sacra conversazione’
|
||
-minotaurus
|
Mythologisch: Godheid op
schip
|
||
Dierenoffers
|
|||
Atletiek en stiersprongen
|
|||
Jachtscènes
|
|||
Oorlogsscènes
|
|||
Figuur 8-scènes
|
Dit hoofdstuk samenvattend constateerden
we dat in de Minoïsche Periode grote vooruitgang is geboekt in de kunst van het
zegelsnijden of glyptiek. De glyptiek uit het derde millennium voor Christus
kenmerkte zich nog door eenvoudige vormen, motieven, materialen en technieken.
In tweede millennium v. Christus ontwikkelden zich respectievelijk nieuwe
vormen (driezijdig prisma), nieuwe motieven (talisman, religieuze motieven),
nieuwe materialen (hardere steensoorten) en nieuwe technieken (snijwiel en
boog-draaibank). In zijn algemeenheid golden die ontwikkelingen ook bij de
productie van vingerringen. Zegelringen hadden een economische functie maar ze
waren vooral een status symbool. Daarover gaat het volgende hoofdstuk.
5 Rituelen en Ringen
5.1.
Rituelen
De Bijbelse Abraham leefde omstreeks 1800
v. Chr. in Ur (Mesopotamië). Op zijn zwerftocht naar Israël richtte hij uit
dankbaarheid regelmatig een stenen altaar voor zijn God op, zoals in Bethel.
Rituelen met stenen waren of werden toen kennelijk verbonden met religie. Het
is interessant dat het woord ‘Bethel’ in dit verband dezelfde etymologische
achtergrond heeft als het hierboven geduide begrip ‘Baetyl’ of ‘Omphalos’ en
het is dus niet onlogisch dat wij het rituele gebruik van de baetyl ook in de
Bijbel terugvinden.
Volgens taalwetenschapper De Waal waren
rituelen de eerste communicatievormen van de mens. Niet door de woordklanken
maar in het rituele gedrag zocht de mens zich verstaanbaar te maken.[42]
Galanakis schrijft dat het ritueel een gestandaardiseerde vorm van gedrag is,
soms door families, soms door instituties uitgevoerd. Het dient om de hechtheid
binnen een groep te bevorderen. Door een symbolisch handelen regelmatig te
herhalen worden de waarden van de groep overgedragen en versterkt.[43]
Vooral de begrafenisrituelen waren
kenmerkend voor de Vroeg-Minoïsche beschaving. Als een dode te betreuren was
waren er rites de passage. Rijke families lieten een familietombe bouwen en hun
doden daarin begraven. Bepaalde attributen die de overledene kenmerkten of
aanzien hadden gegeven, gingen mee het graf in. De rituelen volgden bepaalde
patronen met plengoffers en maaltijden. De geest werd geacht op weg te gaan
naar de voorouders in de liminale[44]
periode. Iedere fase werd met rituelen afgesloten. Als het lichaam was vergaan,
trad de laatste fase in en werden tijdens post mortem rituelen de botten
verzameld en in een ossuarium bijgezet en werd de dode geacht te zijn opgenomen
bij de voorouders. Het graf werd daarna hergebruikt.
In de Prepalatiale Periode werd het mode
om bij deze familierituelen ook publiek toe te laten. Toen dan ook in de Eerste
Palatiale Periode (1900 v. Chr.)de ‘paleizen’ als centraal bestuursorgaan
gingen fungeren was de stap naar het politiek/religieuze ritueel gauw gezet.
Speciale priesters kwamen in functie en schatkamers om de rituele voorwerpen te
bewaren werden gebouwd. Bovendien nam het aantal rijken snel toe en steeg de behoefte aan graven en dus van het
aantal tombes.[45]
Om ook op het platteland in sacrale
ruimtes te voorzien werden heilige plaatsen ingericht op de top van een berg of
in een grot. Het is niet ondenkbaar dat die bijzondere locaties al in de
Neolithische periode van betekenis waren als lieux de mémoires.
De aard van de Minoïsche cult was dus
politiek, sociaal en magico-religieus. Cult leidde tot ‘een mythologisch gefundeerde sociale realiteit waarin traditie ervaring
en kennis van de voorouderlijke geschiedenis een rol speelden’ (eigen vertaling
uit Minoan Glyptic, Galanakis).
In de glyptiek zien we dat terug in de
rituele objecten uit de paleis- grot- en
bergtopheiligdommen en in microafbeeldingen van de schrijn, besloten tuinen[46] of
temenoi, en altaar terrassen.[47]
Hier ontstaat echter een moeilijkheid,
want we weten weinig met zekerheid over de religiositeit van objecten en
voorstellingen. Daarom moeten we volgens Galanakis oppassen met het
interpreteren van bepaalde voorstellingen in de glyptiek. Wanneer is een beeld
op een zegelsteen of ring als religieus te interpreteren?
Natuurgoden hebben in de prehistorie een
grote rol gespeeld. Zo zijn de beeldjes van de Slangen Godin[48]
geïnterpreteerd als vruchtbaarheidssymbool door de aanwezigheid van slangen en
de ontblote borsten. In Minoïsch Kreta kende men onder anderen de AARDMOEDER,
en de MOEDER VAN DE DIEREN. Deze godheden verschenen in de glyptiek via een
openbaring aan de stervelingen in een zogenoemde epifanie.
Galanakis heeft de motieven die een
mogelijk religieus karakter hebben geïnventariseerd, ongeveer volgens het
volgende schema,
Tabel 4 Symbolen op zegels en
vingerringen die mogelijk religieus van aard zijn (Neopalatiale Tijd)
Voorstelling:
|
Bijzonderheid:
|
Verwijst naar:
|
Indien samen met:
|
Altaar
|
Getrapt, rechthoek
|
Offers
|
Mensfiguren
|
Pijlers, Kolommen
|
Vrijstaand
|
Religie
|
Altaar
|
Baetyl/Omphalos[49]
|
Eivormige steen
|
Treuren
|
Omhelzen door een mensfiguur
|
Heilige Boom
|
Vrijstaand
|
Offers
|
Mensfiguren
|
Geheiligde Hoorns
|
U-vormig, steen
|
Heilige plaats
|
Mensfiguren
|
Dubbele Bijlen (afb.8)
|
In Grieks: Labrys
|
Labyrint/votief offer
|
architectuur
|
Gewijde kleren
|
Vooral bij priesteressen en priesters
|
Processie, gewijde handeling
|
Altaar, vogel mensfiguur, godin
|
Heilige knoop [50]
|
Gedragen als een tournure om het middel
|
Bescherming
|
Dubbele bijlen
|
Slang[51]
|
Aanbeden als helper bij geboorte
|
Moeder Aarde indien gedragen tijdens een dans
|
|
Figuur 8
[52]
|
In de vorm van een schild
|
Oorlog, strijd
|
dolken
|
Rituele kruiken
|
Vaak rhyton
|
Offers
|
|
Offertafels/ Boucrania
|
Boucranium is een
stierenkop met hoorn, trofee
|
De stier als heilig dier
|
|
Hemellichamen [53]
|
Zon, maan, komeet, horizon
|
Verering van een godheid
|
|
Besloten tuin/temenos
|
Vaak deels ommuurd
|
Plaats van inkeer
|
Heilige boom
|
Fig.8 Anoniem, 8-Schilden met dubbele bijl,1400 v. Chr., fresco, 150x75 cm, uit
Knossos,
Archeologisch Museum Herakleion.
Foto Ada Markusse.
De moeilijkheid is, dat niet altijd
duidelijk is of deze motieven een religieuze notie hebben.
Galanakis vindt echter dat als er twee van
deze symbolen op een zegelsteen voorkomen, dat er dan van een religieus
tafereel kan worden gesproken. Hij ziet in de afbeelding van slechts één boom
een natuurtafereel en geen sacrale gebeurtenis.
De vindplaats van de gedecoreerde zegelstenen,
aardewerk of dolken en andere voorwerpen kan wijzen op een cultisch gebruik van
het voorwerp. Vaak werden deze objecten gevonden in erkende cultplaatsen als in
bergtopheiligdommen en grotten.[54] Maar dan doemt weer een ander probleem op:
hoe weten we dat zulke plaatsen religieus zijn geweest?
Watrous en Widenor geven in hun
beschrijving van de Grot van Psychro
zestien criteria aan waaraan plaatsen met een religieuze functie moeten
voldoen.[55]
Zo is in de Grot van Psychro (Fig.10)
een temenos (besloten tuin) aanwezig op het bovenste plateau in de grot.
Bovendien is de grot door de aanwezigheid van water te verbinden met plengoffers. De vele votief geschenken in de ruimte tussen
de stalactieten en stalagmieten duiden ook
op een cultplaats.
Naast
deze objecten kan ook het uitgebeelde gedrag van mensen op zegelstenen en
aardewerk wijzen op een rituele betekenis. Mensfiguren werden in de Neopalatiale
Tijd tijdens een ritueel uitgerust met
een speciale opmaak van gezicht en ogen en de haardracht.[56] Dit had
de functie binnen de gemeenschap om onderscheid te maken tussen sociale lagen.
In de glyptiek wordt vallend vrouwenhaar vaak geflankeerd door stippellijnen.
Ritueel gedrag kunnen we verder nog
onderscheiden door gebaren. Op zegelstenen maar ook van kleifigurines hebben
bepaalde gebaren bijzondere betekenis. Ik geef hier de belangrijkste weer.
GROET GEBAAR Een gebogen arm is opgeheven en de hand wordt voor het gezicht gehouden
met de palm naar buiten.
VOTIEF GEBAAR Zelfde patroon maar de hand of handen raken nu het gezicht.
AANBIDDING GEBAAR Zelfde basispatroon maar een hand of handen zijn nu op de schouder of de nek geplaatst.
COMMANDO GEBAAR Een arm zijwaarts gestrekt met in de hand een verticaal gehouden staf.
Vaak beogen de figurines met dit gebaar autoriteit uit te drukken en mannen-commando
figurines verwijzen naar epifanie
scènes.
DANS GEBAAR
Handen in de zij geplaatst en ellenbogen
naar buiten, vaak samen met architectuurelementen gezien. De wapperende haren
duiden op beweging. Komt alleen voor bij vrouwen in stroken rokken.
Samenvattend zie ik dus vanuit de
begrafenisrituelen in de Vroeg-Minoïsche Periode, in de latere eeuwen opname
van het ritueel in de socio-politieke omgeving.
Fig.9 Anoniem, Danseres, 1500 v. Chr.
aardewerk, 10cm. Arch. Museum
Herakleion
Gevonden
in de Grot van Psychro. Foto: Ada
Markusse.
Naar het voorbeeld van de Egyptische
farao’s voerde de Minos (koning) in de Palatiale tijd op Kreta een
magisch-religieuze cult in ter versterking van de macht. Gaandeweg ontstonden
ook buiten de paleizen bergtopheiligdommen en grotheiligdommen.
5.2 Zegelringen
5.2.1.
Algemeen
Zegelringen hebben in de Minoïsche tijd op
Kreta een bijzondere functie gehad. Ze werden gebruikt in de handel. Door een
afdruk te maken in de natte klei op of van een kruik of doos, werd het object
verzegeld. Maar ze waren ook een symbool van individualiteit van de drager,
meestal van iemand uit de paleiselite.
In de Koper- en Bronstijd, werden ze
meestal van metaal vervaardigd. De eerst bekende exemplaren waren eenvoudige
plaatjes metaal die uit één stuk als een ring waren gebogen. Maar al gauw
verschijnt de metalen zegelring met een ronde kas of een kas waarvan de hoogte
kleiner is dan de breedte, dus een ovale vorm. Ringen waren oorspronkelijk van ivoor of been
gemaakt. Maar in Messara zijn ook ringen van ander materiaal gevonden zoals van
steatiet uit de Vroeg Minoïsche tijd, meestal voorzien van spiralen, swastika’s
en kruisen in V patroon. Later kwam het accent te liggen op goud als
basismateriaal. In Mycene zijn ook ringen aangetroffen van chalcedoon, rode
jaspis, brons, agaat, en ringen met een kern van ijzer. Zilver kwam niet veel
voor, althans, er zijn weinig voorbeelden bekend. In de 15e en 14e
eeuw voor Christus werden ringen ook gedecoreerd met de granuleertechniek en
cloisonné. [57]
De kas varieerde van rechthoekig tot rond, later ellipsvormig. De ring zelf was
in de vroege tijd vaak te nauw gemaakt voor een vinger, mogelijk om als hanger
te dienen en slijtage te voorkomen.[58]
5.2.2
Fabricage en decoratie
Metalen zegels en ringen werden oorspronkelijk
gemaakt met behulp van een matrijs van steatiet. Dit materiaal was zacht en
goed geschikt om in te graveren. Na verhitting wordt het keihard. Maar
wetenschappers vermoeden ook dat de matrijs gemaakt werd van inktvis-been omdat
dat materiaal correcties mogelijk maakte. Ook metalen pasvormen kwamen voor
maar die waren gevoelig voor roest.
De graveur begon met het graveren van de
ellipsvormige kas. Dat kon in een positief reliëf of negatief reliëf
plaatsvinden. Als een ring van puur goud moest worden vervaardigd dan koos hij
voor een positief reliëf. Het eindresultaat was dan een motief in negatief,
precies zoals bij zegelstenen. De achterkant van de kas en de ringhoepel werden
vervaardigd in matrijzen die aan de originele matrijs waren vastgemaakt.
De diameter van de ringhoepels varieerde
van 1,5-1,7 cm (vrouwen en kinderen) tot 1,8-2.0 cm voor mannen. Sommige ringen
hadden zelfs een Ø2,3-2,7 cm en men
vermoedt dat de ring dan over twee vingers was geschoven.
Ringen met een kern van basismetaal
(koper, brons, steen, ijzer) werden gemaakt
met behulp van een goudplaat. Die werd met de repoussé techniek van een
motief voorzien.[59]
Om oneffenheden te vermijden brachten de Minoïsche graveurs daarvoor een laagje
lood aan op de plaat. Dat was gemakkelijk wanneer deze ringen moesten worden
bijgewerkt, Soms echter moesten ze worden omgesmolten.[60]
Ringkassen waren gemaakt van een dunne
goudplaat die in een matrijs werd voorgevormd en volgens de repoussé techniek
werd gemerkt. Als extra versiering werd het eindproduct soms zwart geëmailleerd
of voorbereid voor een goudinleg. Dat gebeurde om de voorstelling beter te
laten uitkomen. Zwart email is een verbinding van koper met zilversulfiet en
lood, dat ook niëllo wordt genoemd.
Decoraties in de Neopalatiale tijd kwamen
niet alleen op ringen voor maar ook op zegelstenen. Die versiering bestond bijvoorbeeld
uit goudbeslag rond de randen of de
ophangogen van een zegel. Of de
decoratie was een toevoeging van een draadring, of een versiering van
granuleerwerk, soms ook aangebracht om beschadiging van het zegel te voorkomen.
Dit hoofdstuk samenvattend, heeft de
Minoïsche beschaving een grote rijkdom aan zegels en zegelringen voortgebracht
die elk voor zich belangrijke informatie verschaft over het artistieke niveau
van de graveurs, maar ook over de welstand van de opdrachtgevers. Een van de
mooiere ringen is de Ring van Minos.
6 De Ring
van Minos
Als voorbeeld van een gouden ring met
inscriptie geef ik nu een beschrijving van de ring van Minos ( Fig. 1 en 11).
Sir Arthur Evans vertelt in zijn magnum
opus dat een jongetje in de buurt van zijn opgravingssite in Knossos een
blinkend voorwerp op de omgeploegde aarde bij een wijngaard zag liggen. Hij
bracht boterhammen naar zijn vader op het land. Spoedig daarna kon hij, Evans,
de vondst bekijken en met medewerking van Mr. Gilliéron er een replica van
laten maken. Veel later is de vondst terecht gekomen in het Archeologisch
Museum in Herakleion.
Het object is een ring met een kas waarin
met de intaglio techniek een voorstelling is gegraveerd. Hij is van massief
goud gemaakt, weegt 27 gram en de kas meet 2,3 x 3,5 cm. De ring komt overeen met de toen al bekende
uitvoering van de Ring van Nestor.
Van buitenaf beoordeeld zijn ze op identieke wijze vervaardigd, mogelijk zelfs
door dezelfde kunstenaar. Sir Evans gaf
de ring de naam ‘ring van Minos’ omdat hij in Knossos is gevonden – het
machtscentrum van Minos – naar analogie met de ‘ring van Nestor’, die in het
complex van Nestor in Pylos is gevonden.
Onze ring heeft vier gegranuleerde cirkels op de hoepel.
Tussen de middelste twee cirkels is nog een cirkel te zien gemaakt van veel
grotere bolletjes.
Fig.10
Lasithivlakte met windmolens vanaf de Grot
van Psychro gezien. Foto Ada Markusse.
De voorstelling op de kas volgt de
epifanie cyclus, dat wil zeggen dat de godheid zich aan de stervelingen
openbaart in drie fasen, de nadering, een vaartocht naar het nieuwe heiligdom en de aankomst.
We zien links[61] een
naakte vrouw met de knieën rustend op een constructie met een Heilige Boom.
Terwijl ze aan de boom trekt – om fruit te plukken en dat aan te bieden – springen
haar krullen opzij en wijst zij op de godheid onder. Zij is mogelijk een
priesteres. Op de boot zien we de godheid staan terwijl ze het vaartuig vooruit
boomt te midden van de woelige baren. De golven zijn volgens Evans gegraveerd
in hetzelfde patroon waarin rotsige kusten en aardoppervlakten werden getekend.
We herkennen de godheid aan de strokenrok. Op de boot staan verder nog een hoge
en een lage Hoorn van Toewijding beide op een tweekolommen altaar als onderstel.
De voorplecht heeft de structuur van een stekelbaarsmonster gelijkend op een hippocampus
of zeepaardje.[62]
De achterzijde heeft de vorm van een vissenstaart.[63] Ze
sturen aan op de kust, gesymboliseerd door drie rolkeien of baetyls. Daar zien we weer een architectuurelement
bestaande uit een basis met altaar en een Hoorn van Toewijding. De voornaam
geklede godheid-met-strokenrok – heeft daarop zittend plaatsgenomen. Zij is
daar in afwachting van een verfrissing die een naakte jongeman haar in een
kruik aanbiedt terwijl hij aan een heilige boom schudt. Die boom groeit vanuit
een heiligdom staande op een tweekolommen altaar zoals op de boot. De geest van de godheid komt aanzweven als
microversie van de godheid.
Interpretatie
De voorstelling draait dus om de
verschijning van een godheid aan gewone stervelingen. Godheden werden al in de
Neolithische Tijd aanwezig geacht in de gehele natuur, inclusief in het anorganische
materiaal. Vandaar hier de aanwezigheid van enkele groepen baetyls. Voorouders
hielden zich ook ‘ergens’ op, en dus verwachtte men dat de transcendente wereld
zich met het onderaardse zou bemoeien. Na de institutionalisering van de
paleisorganisatie werd de religie met de politiek verbonden. Dan gaat de
paleiselite zich onderscheiden door dure ringen en juwelen met religieuze
voorstellingen.
De Ring
van Minos vertelt drie opeenvolgende fasen van een openbaring. 1. De Godin
van de Zee in miniatuur nadert vanuit de lucht. 2. Zij vaart naar haar
eindbestemming, een nieuw heiligdom. 3. Zij zet zich daarop neer en ontvangt
eerbetoon van stervelingen.
De religieuze voorstelling zit vol
symboliek zoals door de baetyls als woonplaats van een godheid, de heilige boom
als cultplaats in de natuur, de hoorn van toewijding als verwijzing naar het
stierenoffer.
De godheid op de golven verwijst naar haar
heerschappij op zee. Misschien ook naar de macht van de Minoïsche handelsvloot?
Volgens Evans dateren de ringen (van Minos
en van Nestor) uit dezelfde Laat Minoïsche periode dus uit ca. 1550 v. Chr. Ze
zijn van een hoogstaande artistieke kwaliteit. Ze vertellen ons over de devotie
waarmee en de subtiele wijze waarop persoonlijke status werd uitgedragen
tijdens de laatste fase van de Minoïsche beschaving.
7 SAMENVATTING
EN CONCLUSIES
De aanblik van de Ring van
Minos in het Archeologisch Museum in
Herakleion riep bij mij de vraag op tegen welke achtergrond deze ring moet
worden geïnterpreteerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de ring past bij de
artistieke ontwikkeling op het Kreta van het derde en tweede millennium. Deze zoektocht leidde mij eerst naar de
karakteristieken van Minoïsche en de
Myceense beschaving, maar al spoedig bleek dat de meningen verdeeld zijn over
de leidende rol van beide machtscentra. Ik volg de opvatting van Evans die de
Minoïsche samenleving de belangrijkste achtte.
Mijn conclusie is dat beide beschavingen,
mede door contacten in het Midden Oosten, een hoogstaand artistiek niveau
ontwikkelden. Symptomen daarvan zijn kleizegels, zegelstenen en zegelringen. Dat
waren de instrumenten om het onderlinge handelsverkeer te regelen en de persoonlijke
status te definiëren.
Achtereenvolgens kwamen de eigenschappen
van de materialen, de vorm van de zegels, de productietechniek en de gebruikte
hulpmiddelen aan de orde. Van de materialen bleken vooral het zachte steatiet,
serpentijn en chalcedoon geschikt voor graveer werk in de Vroeg-Minoïsche tijd.
Ik constateerde dat vanaf de
institutionalisering van de paleisorganisatie, de opkomende gestratificeerde
sociale omgeving op Kreta een elite voortbracht die investeerde in eigen
aanzien. Die individualisering werd mede vorm gegeven in de duurdere en hardere
materialen van, en de gevarieerdere motieven op zegelstenen. De motieven waren aanvankelijk
schematisch en geometrisch. Maar ze werden allengs meer figuratief van karakter
toen de boog-boor werd geïntroduceerd en de kunstenaar bijvoorbeeld de ‘mens’ als motief kon uitwerken.
In de Midden Minoïsche en Neopalatiale periode voltrok zich – parallel
aan de ontwikkelingen in Egypte en het Midden-Oosten – een religieuze
ontwikkeling op Kreta. Priester-koningen grepen de bestaande rituelen aan
rondom de verering van het voorouderschap, om de eigen macht te legitimeren.
Dat leidde tot de inrichting van een
paleisheiligdom van waaruit op cohesie binnen het invloedgebied werd aangestuurd.
Het kwam zelfs tot grotheiligdommen en bergtopheiligdommen, om de rurale
omgeving daarbij te betrekken.
De Ring
van Minos toont ons een exempel van die ontwikkeling. Het is een grote
massief gouden ring die uiterst kundig en gedetailleerd is gegraveerd. De
voorstelling is religieus: een godheid openbaart zich aan de stervelingen.
Ik trek hier ook de conclusie dat de
aartsvaders uit de Bijbel in hun ritueel gedrag aansloten bij de toenmalige
culturele gebruiken in het Midden-Oosten. Zij richten gedenkstenen (baetyls) op
als zij op die plek de nabijheid van God hadden gevoeld. Dat is wat ook op
Kreta gebeurde te oordelen naar bepaalde motieven op zegelringen.
En het motief van een schilderij uit de 15e eeuw na Christus van
Veneziano, de “Sacra conversazione,” is wellicht ontleend aan de Minoïsche sacra conversazione waarin een heilig
schepsel zich in verbinding stelt met stervelingen.
Tenslotte viel mij op dat in die tijd een
nieuw cultureel fenomeen opgang deed, namelijk de temenos of ‘hortus conclusus’. Ook dit verschijnsel
is in de latere Westerse beeldende kunst talloze malen herhaald, in de weergave
van Maria in een ‘omsloten tuin’ onder anderen door De Vlaamse
Primitieven.
Hiermee is het antwoord op de centrale
vraag gegeven en zijn de eigenschappen – vormen, motieven, materialen,
technieken en het gebruik – onderzocht van de Minoïsche zegels, verzegelingen
en ringen. Zij zijn een interessante uitdrukking van de Minoïsche samenleving.
Wat de aanleiding was tot dit onderzoek – de Ring van Minos – is uitgewaaierd naar een caleidoscopische
oriëntatie op de vroege geschiedenis van Kreta. Vooral dank zij Galanakis’
proefschrift heb ik mijn nieuwsgierigheid volledig kunnen bevredigen.
Fig.11 Anoniem, Ring van Minos, 1500 v. Chr. goud, 2,5x3,5 cm
Archeologisch Museum Herakleion. Foto Ada
Markusse.
8 Bijlagen en Literatuuropgaven
Bijlage 1
Beschavingskernen in Griekenland en het Midden Oosten vanaf 3500 v. Chr.
Voor Christus
|
KRETA
|
CYCLADEN
|
GRIEKENLAND
|
EGYPTE
dynastieën
|
PALATIAAL
paleistijden
|
TROYE
|
3500-2900
|
Vroeg
Minoïsch
I
|
Pelos
|
Eutresis
|
Proto-
dynastie
|
Pre-
palatiaal
|
--------
|
2900-
2600
|
Vroeg Minoïsch IIA
|
Syros
|
Lerna III
|
idem
|
Pre-
palatiaal
|
--------
|
2600-
2300
|
Vroeg Minoïsch IIB
|
Kastri
|
Lefkandi I
|
Dynastie V en VI
|
Pre-
palatiaal
|
--------
|
2300-2200
|
Vroeg Minoïsch III
|
Phylakopi
I
|
Lerna IV
|
Dynastie VII-X 1e Middentijd
|
Eerste
paleistijd
|
--------
|
2200-
2100
|
Midden Minoïsche Tijd I A
|
Kloof in
kennis
|
Lerna IV
|
Dynastie XI
|
Eerste
paleistijd
|
---------
|
2100-2000
|
Midden Minoïsche Tijd I B
|
Phylakopi
1
|
Vroeg Midden Helleense Tijd
|
en Hammurabi in Babylonië
|
Eerste
paleistijd
|
---------
|
2000-
1900
|
Midden Minoïsche Tijd IIA
|
idem
|
Midden Helleense Tijd. Luviaanse volken uit ZW Turkije arriveren in Griekenland
|
Dynastie XII-XIII
|
Eerste
Paleistijd:
In Knossos
en Mallia
|
Troye V en VI
bezet door Anatolische/
Luviaanse volken
|
1900- 1800
|
Midden Minoïsche Tijd II B
|
Vroeg Midden Cycladische Tijd
|
Midden Helleense Tijd
|
Dynastieën XIII - XVII
|
Eerste
Paleistijd
|
idem
|
1800-1700
|
Midden Minoïsche Tijd III A
|
Late Midden Cycladische Tijd
|
Late Midden Helleense Tijd
|
Hyksos in Egypte
|
Tweede Paleistijd
|
idem
|
1700- 1550
|
Midden Minoïsche Tijd III B
Lineair A script komt op.
|
Idem
|
Idem
Begin van de Minoïsche overheersing
|
2e Middentijd of Second Intermediate
Period
Vroege Dynastie
XVIII
|
Tweede Paleistijd
|
idem
|
1550-1500
|
Laat Minoïsche Tijd I A
Knossos heerst artistiek
|
Laat Cycladische Tijd I
|
Laat Helleense Tijd I
Minoïsche beschaving overheerst. Tholos graven komen
op.
|
Dynastie XVIII
|
Tweede
Paleistijd
|
idem
|
1500-1450
|
Laat Minoïsche Tijd I B
|
Laat Cycladische Tijd I
|
Laat Helleense Tijd I
|
Farao Hatsepsut en Thothmes III
|
Tweede Paleistijd
|
Idem
|
1450- 1400
|
Laat Minoïsche Tijd II
|
Laat Cycladische Tijd II
|
Laat Helleense Tijd II A ; Expeditie tegen Kreta
|
Dynastie XVIII Amenhotep II-III
|
idem
|
|
1400- 1250
|
Laat Minoïsche Tijd III A Knossos heerst
|
Laat Cycladische Tijd III
|
Laat Helleense Tijd II B/III; Hoogtepunt
van Mycene. Lineair B komt op.
|
Dynastie XVIII en IXX Zee slag onder Merenptah
|
Derde
Paleistijd
|
Na
1300
Troye
door Myceense troepen vernietigd
|
1250- 1100
|
LMT III B
Knossos vernietigd (Doriërs)
|
Laat Cycladische Tijd III
|
Laat Helleense Tijd
III Mycene vernietigd door Dorische volken
|
Dynastie XX-XXI Contact met Grieken kwijt
|
Post-
Paleis Periode Begin tijd donkere eeuwen
|
Mycene nu zelf vernietigd door Dorische volken
|
LITERATUUROPGAVE
1. Evans, Arthur, The
Palace of Minos at Knossos (London 1935);
2. Galanakis,
Konstantinos, Minoan Glyptic: Typology,
Deposits and Iconography, from the Early Minoan period to the Late Minoan 1 B
destruction in Crete (Oxford 2005);
3. Logiadou-Platonos, Sosso, Knossos, De Minoïsche beschaving (Athene
z.j.);
4. Palmer, Leonard R., Mycenaeans and Minoans (London 1965);
5. Papapostolou, J.
A., Crete (Athene 1981);
6. Pendlebury, J. D.
S. ,A Handbook to the Palace of Minos Knossos (London 1954);
7. Waal, Henk van der, & Erik
Lindner, De kunst van het dichten (Amsterdam 2009);
8. Watrous, Vance L.,
and Yvonne K. Widenor, The Cave sanctuary
of Zeus at Psychro, a study of
extra-urban sanctuaries in Minoan and Early Iron Age Crete (Luik 1996).
[1]
De naam “Het paleis van Minos” is afkomstig van de Engelse archeoloog Sir Arthur John Evans, die in 1899 het initiatief
nam om te gaan graven op de plaats waar men dit paleis verwachtte. Koning Minos
is een machtige mythologische koning, zoon van Zeus en Europa, die in het
paleis van Knossos woonde met onder andere zijn dochter Ariadne. De geweldige
omvang van het paleis doet denken aan een labyrintstructuur en is volgens de
mythe de plaats waar de Minotaurus gevangen zat.
[2]
In september 2013 maakten we een rondreis door Griekenland langs de klassieke
steden. Zie mijn blog http://impromptu39.blogspot.nl/
onder Griekenland I, II en III.
[3]
https://www.academia.edu/8710094/La_Bataille_de_Cnossos
In dit artikel van Jan Driessen is een interessant verslag van de ‘strijd om Knossos’ te vinden. Sir Evans
(Engeland) troefde de Franse en de Duitse archeologen af, met hun overheden,
bij de verwerving van de olijfgaarden waaronder Knossos verborgen lag.
[4]
Nuri Bilge Ceylan, regisseur van Winter
Sleep (2014). Deze film geeft een
goed beeld van de streek Anatolië, incluis van de grotwoningen. Overigens mooi
acteerwerk van Nihut Haluk Bilginer
(1954) en Melisa Sözen (1985) in de hoofdrollen.
[5]
Rond 5200 v. Chr. waren in Irak al de nederzettingen bekend zoals
Tell-es-Sawwan en Eradus.
[6]
In Mesopotamië waren Uruk ( 4000-3000 v.
Chr.), Ur (2700 v. Chr.), Girsu in Lagasj (2500 v. Chr.) koning/priester steden.
[7]
In Knossos heeft Evans een restauratie doorgevoerd met rode pilaren. De
pijlerbasis zit echter net als bij de toenmalige houten pilaren, bovenaan.
Daardoor kon het water de pilaar niet bereiken of de basis aantasten.
[8] Arthur Evans, The Palace of Minos in: Leonard R. Palmer, ‘Mycenaeans and Minoans’
(London 1965) 175.
[9] Leonard R. Palmer, Mycenaeans and Minoans (London 1965),
176.
[10] J. D. S. Pendlebury, Archeology of Crete in: Leonard R.
Palmer, ‘Mycenaeans and Minoans’ (London 1965) 177.
[11] Miss H. L. Lorimer, Homer and the monuments (Michigan 1950)
in: Leonard R. Palmer, ‘Mycenaeans and
Minoans’ (London 1965) 178.
[12] Konstantinos Galanakis, Minoan Glyptic: Typology, Deposits and
Iconography, from the Early Minoan period to the Late Minoan 1 B destruction in
Crete (Oxford 2005) 1.
[13]
Een gem of gemme is een edelsteen waarin figuren of letters zijn gesneden of
gegraveerd als intaglio of in reliëf (camee). In reliëf snijden gebeurt door
van een voorstelling op een edelsteen de achtergrond weg te snijden. Vaak wordt
gelaagde onyx gebruikt. Daardoor steekt de voorstelling af tegen een anders
gekleurde achtergrond.
[14]
Galanakis, Minoan Glyptic, 8.
[15]
Michael Ventris komt de eer toe dit schrift in 1943 te hebben ontcijferd als
vroeg Grieks. http://nl.wikipedia.org/wiki/Michael_Ventris
[16] Galanakis, Minoan Glyptic, 12.
[17]
Ibidem 15.
[18]
Zie de bijlage voor de classificatie van de verschillende
ontwikkelingsperioden. Die zijn vooral ingegeven door de stijlontwikkeling in
de aard van en de decoratie op het opgegraven aardewerk op Kreta.
[19] Galanakis, Minoan Glyptic, 36.
[22]
Hematiet is ook anno 2014 een belangrijke delfstof. Het bestaat voor 70% uit
ijzer en wordt daarom in de gehele wereld gedolven voor de ijzerproductie. Een
toekomstige bron 2015 e.v.) is het (omstreden) Mbalam-Nabeba Iron Ore Project
in Kameroen/Gabon van Sundance Resources. Hematiet is ook gebruikt bij het maken van
rotstekeningen, als polijstmiddel, spiegel en in de kunst. http://nl.wikipedia.org/wiki/Hematiet
[23]
Vitrificatie is een chemisch proces waarbij door snelle of langzame afkoeling
van een vloeistof de aggregatietoestand verandert, meestal in een glas(achtige)
substantie. VB. Sucrose= kristalsuiker òf stroop.
[24]
Galanakis, Minoan Glyptic, 26. Hij
verwijst hier naar de suggestie van H. Boyd-Hawes dat de vorm van het driezijdig
prisma mogelijk ontleend is aan de vorm van de vierde halswervel die bij mens
en dier gelijk is.
[25]
Galanakis, Minoan Glyptic, 50. NB.
Galanakis wijst erop dat Younger denkt
dat deze vorm ontstaan is uit een driezijdig prisma maar dan biconvex gemaakt.
[26]
Ibidem 26 en 27.
[27]
Obsidiaan: ontstaat bij stolling van lava en is dan ook bekend als ‘vulkanisch
glas.’ De hardheid is 5-6 en de kleur hoofdzakelijk diep zwart. In gehakte vorm
heeft het uiterst scherpe kanten en was daarom zeer geschikt als snij
werktuig. http://nl.wikipedia.org/wiki/Obsidiaan
[28]
De bow drill is een apparaat dat gebruikt wordt om via rotatie gaten te boren.
In het 5e Millennium gebruikte men hem om vuur te maken. Later om gaatjes
te boren in edelstenen als lapis lazuli. Hij ziet eruit als een boogzaag met
een touw als zaagblad. In dat touw werd een boor gewikkeld en ondersteund. Door
de zaag heen en weer te bewegen wordt de boor in een ritme van stop-go in
beweging gehouden. http://en.wikipedia.org/wiki/Bow_drill
[29]
Hardheden worden uitgedrukt op de
hardheidsschaal van Friedrich Mohs met waarden van 1-10 waarbij tien het
hardste materiaal is (diamant).
[30] Galanakis, Minoan Glyptic, 25.
[31] Ibidem 38.
[32] Ibidem 39.
[33]
Ibidem 28.
[34]
Ibidem 28, 29.
[35]
In 1984 is een enorme hoeveelheid zegelindrukken opgegraven in Phaestos. De
belangrijkste motieven zijn: kruis, sterren w.o. Davidster, knopen, rozetten,
spiralen, cirkels, arceerstrepen,
dubbele bijlen, Olympische Cirkels, maskers, architectuur. Ibidem 44.
[36]
Vergelijk de Lion’s Gate in Mycene waar nog altijd twee Mesopotamische leeuwen
een Minoïsche zuil flankeren. Geconstateerd in september 2013 door auteur.
[37]
Galanakis, Minoan Glyptic 43.
[38]
Galanakis, Minoan Glyptic, 29, 30.
[39]
Galanakis beschrijft hier dat Lineair A een pictografisch schrift is met 96
pictogrammen, syllabogrammen die objecten vertegenwoordigen en ideogrammen die
de betekenis genereren. Daarnaast bevat het 34 logogrammen met 9 fracties en
andere tekens die dienen als interpunctie en decimaal numeriek systeem. (35)
[40]
Ook aardewerk onderging die vernieuwende invloed in een de
’licht-op-donker-stijl,’ toegepast op het beroemde Kamares aardewerk.
[41]
Galanakis, Minoan Glyptic 60, 61, 63
67, 68.
[42]
Henk van der Waal & Erik Lindner, De
kunst van het dichten (Amsterdam 2009).
[43]
Galanakis, Minoan Glyptic 70.
[44]
Als een persoon niet meer weet wie hij is, en nog niet weet wie hij wil zijn,
verkeert hij in een liminale fase.
[45]
Ibidem 72.
[46]
De Vlaamse Primitieven als Gerard David en Van der Goes schilderden Maria met
Jezus graag in een ‘besloten tuin’ omdat dit -
evenals in de prehistorie -
gevoelens opriep van contemplatie. Een ander verschijnsel was de ‘sacra
conversazione,’ (Veneziano o.a.) die in de Griekse glyptiek ook al voorkwam
zoals op de Ring van Minos.
[47]
Ibidem 73.
[48]
De slang is van oudsher een symbool van levenskracht, geboorte en dood,
vernieuwing en verandering. Sir Evans concludeert o.m. door de vondst van deze
beelden in de Minoïsche beschaving een matriarchaat werd gevoerd. Beeldjes te
zien in het Archeologisch Museum in Herakleion.
[49]
In het prehistorisch animisme gold dat alles een geest bezat, dus ook steen had
een ziel, vandaar dat een godheid in de steen benaderd kon worden. De
stalagmieten en stalactieten in de Grot
van Psychro werden mogelijk ook als een verblijfplaats van een godheid
ervaren. Ook later nog, in Antiek Delphi
was de plaats van de omphalos ook het begin en het centrum van de wereld (deze
is nog steeds te bezoeken).
[50]
Zie het fresco “La Parisienne” uit
Knossos (nu in Archeologisch Museum, Herakleion).
[51]
Een mooi voorbeeld hiervan zijn de faience beeldjes van twee godinnen met
slangen. Te zien in het Archeologisch Museum, Herakleion.
[52]J.D.S.Pendlebury,
A Handbook to the Palace of Minos Knossos (London 1954) 50 waar het fresco “Shield fresco” bij de Grote Trap en
de Hal van de Collonades wordt beschreven.
[53]
Deze motieven stammen waarschijnlijk uit Egypte waar vanaf het Derde Millennium
v. Chr. de Dynastieke farao’s regeerden en zich gingen vereenzelvigen met de
zonnegod Re.
[54]
Voorbeelden zijn Mount Jouktas bij Knossos, Atsipades bij Rethymnon en de
grotten in Psychro en Kamares.
[55] L. Vance Watrous, Yvonne K.
Widenor, The Cave sanctuary of Zeus at Psychro, a study of extra-urban
sanctuaries in Minoan and Early Iron Age Crete (Luik 1996) 20-23.
[56]
Mannen hadden zwart lang haar met een knoop bovenop het achterhoofd. Vrouwen
lieten het haar in pijpenkrullen omlaag vallen.
[57]
Galanakis, Minoan Glyptic 52.
Granuleren is het aanbrengen van rijen druppeltjes goud of zilver over het
oppervlak van de ring of broche of sieraad. Cloisonné is het aanbrengen van een
nestje (goud)draad filigraan op een goudplaatje of ringkas.
[58]
Galanakis, Minoan Glyptic 53,54.
[59]
Repoussé-techniek is een middel om bladmetaal van een decoratie te voorzien.
Langs de achterkant wordt de gewenste voorstelling in spiegelbeeld ingehamerd
met een drevel, zodat aan de voorzijde een puntjes-tekening ontstaat.
[60]
Galanakis, Minoan Glyptic 51.
[61]
Links is hier vanuit de kijker gezien links. Op een stempel van de zegelring
zien we de figuur rechts
[62] Arthur Evans, The Palace of Minos at Knossos (London
1935) 953. Evans wijst
erop dat zeemonsters in het Egeïsche gebied veel voorkwamen op zegelringen en
zegels.
[63] Arthur Evans, The Palace of Minos at Knossos (London 1935) 951. Ook in het
Middellandse Zeegebied was dat een bekend motief.