Radna Fabias: derde offergebed (knielend voor het gouden tabernakel)
Leen Moelker
1 Inleiding
Dit gedicht van Radna Fabias
werd op 16 februari 2019 gepubliceerd in het dagblad Trouw. Het dagblad had de dichter verzocht een gedicht te maken in
het kader van de Boekenweek 2019 met als thema `De moeder de vrouw.`
Uit een toelichtend interview
met Fabias blijkt dat deze Caraïbische dichter een veelheid aan thema’s in haar
werk aansnijdt. Lezers spreken vol lof over haar maar bijna nergens onderbouwen
ze hun enthousiasme. Fabias’ gedichten zijn gewoon fenomenaal, raak, prachtig
schrijft men dan.[1]
Het leek mij daarom
aantrekkelijk zelf ook een leesexercitie uit te voeren en via close reading de
bijzonderheden van dit gedicht op te sporen.
2 derde offergebed (knielend voor het gouden tabernakel)
De titel:
“derde offergebed” suggereert
dat er een eerste en een tweede offergebed moet zijn geweest. Zijn die in
dezelfde rituele viering van datzelfde moment uitgesproken? Of is het een herhaling
van eerdere smeekbeden om een hardnekkig tekort te neutraliseren? Een
offergebed. Wat is dat eigenlijk?
Het werkwoord ‘offeren’
dateert al van de vroegste menselijke geschiedenis. Offeren is altijd verbonden
geweest met machtsverschillen: ik geef iets, om iets terug te krijgen waarover
de ander – goden, God, natuurelementen als boom-, zee- en aardgodinnen
enzovoorts – de beschikking heeft of schijnt te hebben. Voorbeelden uit
Griekenland zijn Artemis, Huakinthos, Dèmèter, Korè, Dionysos, Poseidon,
Athèna, Hera en nog veel meer Griekse goden. Maar al eerder in de Egyptische
beschaving treffen we de verering aan van farao’s en goden of heilige dieren
met bovenmenselijke eigenschappen.[2]
Het spreekt voor zichzelf dat
offeren overal kan, zoals dat in het oude Athene op huisaltaartjes gebeurde
tijdens een aanroeping van de godin
Hestia, die de eigen haard beschermde. Voor de maaltijd werden aan haar
plengoffers en kleine brandoffers gebracht.
Offeren ging gepaard met een
gebed in de vorm van een verzoek of mededeling waarbij soms voorwerpen werden
overhandigd, een vloeistof werd uitgegoten (bloed, reukstoffen) of een
geldbedrag werd geschonken.
De offers zelf kunnen van
vorm verschillen. Ik geef hier enkele categorieën aan.
·
Brandoffer (delen) van een offerdier worden op een
altaar verbrand;
·
Gelofteoffer men verplicht zich tot het nakomen van een
belofte;
·
Reukoffer onbloedig offer als wijnoffer, graanoffer
als dank voor iets;
·
Plengoffer wijn, melk, honing wordt uit een
offerschaaltje uitgegoten ter ondersteuning van een verzoek en
uitspreken van dankbaarheid;
·
Votiefoffer votum=gelofte. Een voorwerp wordt
voorwaardelijk geschonken;
·
Spijsoffers zijn etenswaar als gedenkoffers voor de
goedheid van een god.
In de westerse christelijke cultuur is het Heilig
Avondmaal een offerplechtigheid waarbij het lichaam van Christus symbolisch wordt
verbroken ter verzoening van de zonden van de mensheid, en de wijn wordt
geschonken als symbool van Christus’ boetedoening voor de schuld waarmee de
mens sinds de Schepping is beladen.[3]
In de titel staat tussen haakjes “knielend voor het
gouden tabernakel.” Het lyrisch ‘ik’
situeert zichzelf ergens knielend en wel voor een gouden tabernakel.
Het offergebed wordt niet zo maar ergens uitgesproken
maar voor een altaar met tabernakel. Dat
betekent dat dit knielend subject betrokken is bij een bijzonder ritueel. Immers, voor het altaar knielen is een onderdeel van
de christelijke godsdienst.
Een tabernakel heeft verschillende betekenissen en is
onder andere een ruimte of tent, veldhut of loofhut waarin het volk Israël in
het tweede en eerste millennium haar rituelen uitvoerde. In de Katholieke
traditie is het een rijk versierd kastje dat als bewaarplaats dient voor ‘geheiligde’
voorwerpen zoals de geconsacreerde hostie. [4] Heiliger
plaats is er niet.
Het lidwoord voor het woord ‘tabernakel is onzijdig of
mannelijk. In Leviticus 40 wordt het mannelijke ‘de’ gebruikt maar hier het
onzijdige ‘het.’ Verder is het
tabernakel van goud gemaakt. Dat kan, want de Antwerpse variant is een zilveren
exemplaar. Deze hoedanigheid zegt iets over de kostbaarheid van de
bewaarplaats: wat dat in zich bergt vraagt om een sublieme omgeving.
Hoewel in deze titel het linguïstische taalgebruik nog
niet in conflict komt met het poëtische, lijkt hij via de interpunctie toch een extra
boodschap te bevatten: let op, wat er staat is soms niet wat je denkt.
De titel informeert over de inhoud van het gedicht: opgelet,
want ik ga hier een intiem verhaal vertellen over iets belangrijks, iets dat een
rib uit mijn lijf kost.
Eerbiediger en devoter kan
het eigenlijk niet. Het is dan ook een hartstochtelijk gebed dat nu volgt.
is dit het dan ben jij hier lichaamloos ongevaarlijk
kuis brood
ben je nu brood ja in deze tijd ben jij van alle
dingen plat brood ja
Het gedicht begint zonder
hoofdletter en in de vragende vorm, alsof het een voortzetting is van de andere
twee voorafgaande gebeden: ‘is dit het dan’? Maar er is geen interpunctie en de
zin gaat door met vragen: ‘ben jij hier lichaamloos ongevaarlijk kuis brood’
Ik stel me voor dat het
lyrisch subject zich bij het hoofdaltaar waant en ter communie gaat waar brood
en wijn worden ‘geofferd’ ter delging van een schuld. In een innerlijk gesprek
met zichzelf vraagt ‘ik’ zich af of ‘jij’
‘lichaamloos’ dat is geestelijk en ongevaarlijk aanwezig is in het plat stukje
zuiver brood dat die schuld symbolisch overdraagt. Is ‘jij’ Christus en openbaart zich hier existentiële
twijfel over het bestaan? Of is jij dezelfde als ik en is het gedicht een
alleenspraak? Want de vraag gaat zonder pauze verder ‘ben je nu brood ja in
deze tijd’ en dan volgt ook nog eens de herhaling
van de vraag met daarin het woord ‘brood’ als drager van betekenis.
Brood als leeftocht en onmisbaar middel om te bestaan in deze tijd. Het subject
transsubstantieert zichzelf in gedachten naar een onstoffelijke substantie om
toegang te krijgen tot de essentie van ‘alle dingen.’ Hier wordt immers niet zo maar brood
aangenomen, maar speciaal plat brood waarin het lichaam van Christus
tegenwoordig wordt geacht.
ben ik hier weer weet jij wat ik hier zoek is het
gepast
iets achter te laten is dat een mooi gebaar vaar mag
dat en wat zal ik
eens achterlaten
De vragen vermenigvuldigen
zich. ‘ben ik hier weer’ ook wederom zonder interpunctie, dus is het wel een
vraag? Deze zin kan ook een constatering
zijn: ik ben hier weer, opnieuw, voor de zoveelste maal en toch weer een vraag
‘weet jij wat ik zoek hier.’ Het lyrisch subject weet het kennelijk zelf niet
wat het daar zoekt en komt dan plotseling tot een concrete vraag of het gepast
is hier iets achter te laten. Die vraag richt het aan het adres van ‘vaar’ aan
wie en passant verzocht wordt om een uitspraak te doen over het gebaar om iets
achter te laten. Ik lees het woord ‘vaar’ als ‘vader’ want in een christelijk
gebed wordt God de Vader aangesproken. Accepteren wij dat ‘ik’ hier een
katholiek ritueel beschrijft, dan wordt hier inderdaad God de Vader
aangeroepen.
En daarmee zijn we bij de
stijlfiguur ‘de apostrof’ waarin het lyrisch ik een tweede persoon aanroept.
Maar waarom zou deze vorm van communicatie gekozen zijn?
Ik probeer het antwoord te
vinden.
De apostrof is allereerst een
stijlmiddel om de passie tot een onderwerp uit te drukken. Immers, het lyrisch
ik spreekt niet langer tot de lezer maar laat de lezer meeluisteren tijdens een
intiem gesprek met een derde, hier jij of ‘vaar’. Die derde is een macht buiten
het universum van het gedicht en onbereikbaar voor gewone stervelingen. Door de
apostrof kan het subject zich met die hogere macht vereenzelvigen en het
gedicht wordt daardoor een innerlijke gebeurtenis.
Dus, ‘wat zal ik eens
achterlaten’ is een open vraag. En waar laat je dat achter? In het tabernakel?
Ontdoe je je daar dan van iets,
definitief? De mogelijkheden zijn legio maar de meest brandende kwesties zijn
de Roeping
de val
de anticonceptie
Opvallend is de aanwezigheid
van een hoofdletter in het woord ‘Roeping.’ Welke bijzondere roeping heeft het
subject dat het met een hoofdletter wordt geschreven? Door het betekeniscomplex
met de andere zelfstandige naamwoorden valt op te maken dat het hier gaat om
wel of geen kinderen krijgen, het moederschap dus.
De vrouw heeft in sommige
culturen een eervolle taak: kinderen baren als roeping. Het is mijn ervaring
dat veel vrouwen zonder relatie of kinderen tussen de dertig en veertig jaar
onrustig worden: hoe moet het met mijn leven? Maak ik carrière of word ik
moeder?
En hier overweegt het subject
deze roeping tot het moederschap op te geven en achter te laten. Of toch te
vallen voor die innerlijke roepstem en de anticonceptie vaarwel te zeggen?
Maar
dat laatste is een grap
lach dan mee alwetende doe niet zo bedeesd man
vertel me anders waar ik aanvang vaar
nu ik weiger het mysterie in mij te laten rijpen ben
ik dorheid nu ben ik ijdel vruchteloos
In de tekst verschijnt nu een
‘alwetende’ die aangespoord wordt over
die grap – om de anticonceptie daar achter te laten en de roeping aan te nemen
– mee te lachen. Dat is ironisch bedoeld
lachen. De alwetende innerlijke jij=ik wordt verlegen van dat voorstel om van
een moederlijke rol in het leven af te zien en weet daar geen raad mee. De anticonceptie achterlaten op het altaar van
de zelfopoffering? Gaat niet gebeuren, lijkt het subject te bedoelen. Gebukt
onder grote onzekerheid vervolgt het subject met de vraag aan de Vader wat het moet aanvangen
met dit probleem. Het realiseert zich wat het inhoudt om het moederschap
expliciet te weigeren en voor altijd kinderloos te blijven. Het geeft een besef
van een doelloos bestaan.
Maar de Vader antwoordt niet
en dus versterkt het subject het beroep op de Almachtige in de vraag
hoe
neem ik deel nu ik De Opdracht weiger
Waaraan zou het subject
willen deelnemen? Kennelijk is het voorwaardelijk verbonden met de geweigerde
Opdracht (hoofdletters!). En die opdracht kunnen we cultureel inbedden in de
rol die mannen en vrouwen in de gemeenschap vervullen: namelijk de taak om de
menselijke soort in stand te houden.
Het subject voelt zich
schuldig als het de opdracht tot het vervullen van het moederschap weigert en
vraagt zich af in welke verhouding het moet staan tot de sociale gemeenschap.
Als ‘dienstweigeraar’? Als verzaker van de plicht? Of heeft het misschien een
recht om de gemeenschap op een andere wijze tot voordeel te strekken? En hoe
zou het die rol dan kunnen invullen?
weet jij welke kant op
wat er om mijn naaktheid past
hoe hard mijn stem hoe groot mijn kleed moet zijn
Het lyrisch ik blijft maar om
goede raad en een uitweg uit de doolhof van gedachten bidden. Het fantaseert
over de soort lichaamsbedekking. Hoe wil ik gekend en herkend worden? Wat is
mijn identiteit? Ook de stem is een
belangrijk instrument om zich in het sociale verkeer te manifesteren. ‘hoe hard
mijn stem moet zijn’ zouden we kunnen lezen als ‘met hoeveel kracht moet ik
mijn keuze rechtvaardigen. Met welke zware argumenten moet ik mijzelf
verdedigen tegen de sociale druk die op mij wordt uitgeoefend?
zacht en klein vermoed ik maar mag het minder eng
dan De Rol die ik uitspuw hier
is mijn schoot: zalig
Het subject antwoordt
zichzelf al door hardop te vermoeden dat het advies zal zijn: schreeuw het niet
van de daken en argumenteer met zachtheid. Het woord ‘maar’ suggereert dat er
een tegenstelling volgt: ‘mag het minder eng zijn dan De Rol die ik
uitspuw’
Met andere woorden, het
subject hoopt dat die strijd om de verwachtingen van de gemeenschap te temperen
minder eng zal verlopen dan een
toekomstig moederschap zal doen. Want van die rol van moeder keert het zich
hartstochtelijk af. De vrouwelijke
schoot is in dit geval meer gezegend zonder een rol bij de voortplanting van de
soort.
en vaar
wat doen we ermee nu ik Moeder optil Haar vasthoud Haar
leer wiegen met dit vlees dat reeds
schuw reeds
zwak al rede moe is
Het subject bidt verder tot
de Vader en vraagt zich vertwijfeld af wat te doen terwijl het in gedachten haar Moeder optilt en
vasthoudt en als kind Haar leert wiegen met ditzelfde kind dat ook al zwak en bang te moede is. Of
is de moeder nu hulpbehoevend en draagt het subject nu de vrouw die de
onbaatzuchtige, zelfopofferende, strijdbare en beschermende rol van moeder wel
heeft willen spelen?
Waarom zou het subject daarover fantaseren? Is
het de knagende wetenschap dat
moederliefde nodig is, maar die het zelf nooit zal kunnen of willen geven? Opvallend
is hier het gebruik van het woord ‘reeds’ in de zin ‘dat reeds schuw reeds’ zwak
al rede (= reeds) moe is. Driemaal het woord reeds moet iets
bijzonders betekenen. Kennelijk voelt het lyrisch ik een grote afstand tot de oudere
moeder en het ziet zichzelf reeds aftakelen. Eigenlijk acht het zich niet
meer in staat het moederschap te bekleden laat staan te ambiëren.
zie je genadig neder, zak
door je almachtige knieën
kom alwetende
je weet dat Mama dat verdient
In die laatste bede ligt een
beroep op clementie besloten ’zie je genadig neder.’ Hier is weer een ouderwets
woord gebruikt zoals eerder met ‘al rede.’ Het inzetten van archaïsche woorden
zet het gedicht in een oude traditie van tegenstellingen. En dat is waartoe
dit gebed ook oproept: zet oude rituelen
tegenover nieuwe vormen om iets te vieren, plaats het verleden ten opzichte van het
heden, confronteer de ouderdom met de jeugd, vergelijk de moderne levensstijl met
traditionele rolpatronen, schenk nieuw leven of ontloop de verantwoordelijkheid
daarvoor. Die tegenstellingen hebben betekenis: ze stellen het subject voor
dilemma’s dat daardoor verscheurd raakt. Want wat moet het kiezen? Voor de
toekomst of het verleden? Ben ik nog jong of word ik al oud? [5]
Het enjambement bekrachtigt
het woord ‘zak.’ Zakken is neerdalen en heeft dezelfde ritmische beweging als
ergens op neerzien. Het knielend subject vraagt om ‘genadig’ neer te zien, wat
inhoudt dat het zich klein maakt onder zoveel moeilijke vragen.
In een laatste aanroeping aan
‘vaar’ spoort het subject hier aan ‘door de almachtige knieën te zakken’ of met
andere woorden een bidhouding aan te nemen. Waartoe moet dat gebeuren? Het is een aansporing nederig te zijn ten
opzichte van een verdienstelijk medemens. Om eerbied te betonen aan niemand minder dan
aan Mama. ‘Kom op alwetende’ zegt het subject tegen zichzelf, de Vader of tegen
wie ook: eer uw vader maar vooral uw Moeder. Want als er een is die dat verdient
dan is het Mama. Zij heeft haar leven erop ingericht om met brandende liefde en
belangeloze ongebreidelde zelfopoffering de toekomst van haar kind veilig te
stellen.
En nog is het gedicht niet
uit omdat het zonder interpunctie blijft en dus verder gaat. Net zoals het
zomaar begon met een kleine letter, suggereert het einde dat dit gebed niet is
geëindigd en dat het lyrisch ik nog lang niet is uitgesproken. Dat kan ook
niet, want de vragen blijven.
3 Filosofie
Hiervoor zagen we dat in het
gedicht aanwijzingen zijn opgenomen om tegenstellingen te overwegen. Fabias
toont zich daarin een adept van Hegel.
Deze filosoof hanteerde de stelling dat de wereld steeds ontwikkelt naar
een hogere essentie via de these, antithese en synthese.
Fabias heeft tien jaar lang
onderzoek gedaan naar de essentie van het bestaan. Dat deed ze door vooral op Curaçao
gegevens te verzamelen over wat mensen beweegt, hoe ze leven en waarom ze welke
mening hebben. Ze ontdekte dat het menselijk bestaan een soort kolkende
hoeveelheid relatiepatronen inhoudt. Die netwerken interfereren met elkaar en
houden zichzelf in een zekere balans
zonder dat de een over de ander heerst.
Dat sluit ook aan bij de veldtheorie van Pierre Bourdieu waarin de
samenleving wordt voorgesteld als een netwerk waarin elk individu
tegelijkertijd actief is op diverse terreinen (velden). Elke persoon heeft een
habitus, volgens Bourdieu, dat is een aantal eigenschappen – opvattingen,
voorkeuren – die het gedrag van de persoon vormt geeft in zijn of haar
maatschappelijke positie.[6] Maar dat
is geen starre situatie want er is ontwikkeling in de richting van Hegels
dialectiek. Een opvatting (these) wordt tegengesproken (antithese) en er
ontstaat weer een nieuwe opvatting (synthese). Dat proces gaat eindeloos door
en verheft de mensheid tot een hoogste graad van ontwikkeling is bereikt. En dat
geldt zowel strikt persoonlijk als sociaal.
Fabias neemt dan ook geen
absoluut standpunt in. In haar gedicht Ik
ben geen dame, ik ben een vrouw somt zij de kenmerken van het vrouwzijn op,
maar tevens de niet-kenmerken van de man. Uit die tegenstelling groeit een
nieuw verdraagzaam mensbeeld.
Of, in het hier besproken
unieke gedicht, het lyrisch ik wil geen moeder worden waardoor het zich
schuldig voelt. Maar, schuldig of niet, het voelt zich vastbesloten en dwingt
de omgeving tot inpassing van die antithese in een nieuw verhouding tot de
werkelijkheid.
4 Biografie
Radna Fabias[7]
De dichter Radna Fabias werd
geboren in 1983 op het eiland Curaçao. Zij werd tot in de pubertijd omgeven
door alleenstaande moeders. Haar moeder
en enkele onderwijskrachten coachten haar
bij de keus van een school of opleiding of zorgden voor boeken. Op haar
17e vertrok zij naar Nederland en volgde drama en toneelschrijven in
Utrecht aan de Hogeschool voor de Kunsten. Zij ging daarna aan het werk bij
enkele educatieve uitgeverijen terwijl zij tevens begon aan de opbouw van een
grote verzameling willekeurig genomen foto’s, geschreven teksten, of doelbewust
gemaakte video opnamen van allerlei objecten en communicatief interessante
personen en dieren, vooral van honden. Die waarnemingsperiode duurde tien jaar
en zoals boven al aangegeven, zij zag allerlei contrasten tussen mensen en
dingen waaruit zij imperatief orde moest scheppen.
Dat zoekplezier vond ze ook
in de chaos van al die beelden en teksten waarin zij een zekere ordening tracht
aan te brengen.[8] Die orde
kan zij vinden in prozatekst, poëzie en, eventueel misschien later nog, in
installaties.
Gedichten maken is voor haar
dan ook een proces van ordenen. “Elk gedicht is een overwinning op de chaos,”
zegt zij in het tv interview.
Doordat zij de mensen heeft
bestudeerd en die waarneming verwerkt heeft in haar gedichten, klinkt haar
poëzie als een bekend verhaal. Hoeveel jonge vrouwen, singles, worstelen niet
met de kind-carrière vraag? Toch is het geen platte tekst waarmee zij de
menselijke problemen aankaart. De lezer
moet bereid zijn een poëtische leeshouding aan te nemen en dus willen stilstaan
bij het poëtisch-linguïstisch conflict. Want daarin legt zij de betekenis van
de tekst.
5 Prijzen[9]
Nominaties en prijzen[bewerken]
·
Poëzieprijs Stad Oostende, 2016
·
(nominatie) Eline van Harenprijs, 2018
6 Slotopmerkingen
Radna Fabias bedient zich op bijzondere wijze van de poëtische
instrumenten. In het gedicht derde
offergebed (knielend voor het gouden tabernakel) is de vorm een zogenaamd
vers-libre. Er is geen interpunctie en waar een woord bijzondere betekenis moet
krijgen wordt het hier afwijkend met een hoofdletter geschreven. Dat betreft
niet alleen het zelfstandig naamwoord maar ook bijbehorende verwijswoorden als ‘Haar’.
We zagen ook dat de herhaling van woorden als reeds, brood, ja, of hele woordgroepen
extra betekenis toekent aan de tekst. Fabias houdt van de herhaling omdat hij
de lezer dwingt daarbij stil te staan.
Fabias varieert ook sterk in de lengte van de zinnen. Hierdoor krijgt een zin
als ‘de val’ een extra gewicht (herinnerend aan de zondeval). Maar later maakt
de dichter een zin met achttien woorden omdat de beschreven activiteiten inhoudelijk
bij elkaar horen.
Op het enjambement bij ‘zak’ heb ik al gewezen evenals het gebruik van de
apostrof. De rijm is geheel afwezig. Woorden als ‘vaar’ moeten geïnterpreteerd
worden of vereisen voorkennis van het spraakgebruik op de Nederlandse Antillen.
Dit gedicht is een gebed, waarin het lyrisch ik zich tot God de Vader richt –
het bevindt zich immers voor het tabernakel – en dus heb ik ‘vaar’ vertaald als
Vader.
7 Conclusie
Het gedicht derde offergebed
(knielend voor het gouden altaar) van Radna Fabias is een goed te begrijpen
gedicht. Het betreft een samenspraak over het moederschap, en welke innerlijke
conflicten dat met zich brengt als de sociale omgeving sterke verwachtingen
koestert in dat opzicht.
Voor zover ik de gedichten van Fabias ken, geldt voor meer gedichten dat ze
duidelijk wortelen in de samenleving tussen mensen. Dat verklaart iets van de
populariteit van Fabias.
Ik hoop dat ze op die weg doorgaat. Dat is goed voor de mensen omdat haar
gedichten begrip en troost bieden. Het is ook goed voor de poëzie omdat het
werk van Fabias voor veel lezers een aantrekkelijk
nieuw venster op het eigen bestaan biedt.
Middelburg, 27 april 2019
[1] Good
Reads april 2019
[2] Zie
hiervoor mijn blog over ons bezoek aan het Gulbenkian museum in Lissabon, aan
het Myceense Griekenland en aan Kreta
(Ring van Minos).
[3] Mattheus
26:26-29
[4] Zie mijn
blog over ons bezoek aan de kathedraal van Antwerpen met de beschrijving van de
daar aanwezige tabernakel.
[5] Zie
Prediker 3:1-9
[6] Fabias’
eerste gedichtenbundel heet ‘Habitus’
[7] Janita
Monna, ‘Ik zag overal om me heen alleenstaande moeders’ in: Trouwbijlage Letter en Geest 16 februari
2019.
[8] VPRO
Boeken, uitzending 13 mei 2018.
[9]https://nl.wikipedia.org/wiki/Radna_Fabias
(27.4.2019)