GRIEKSE CULTUUR IN EEN
NOTENDOP
Leen
Moelker
1
INLEIDING
Van
2 -16 september 2013 zijn wij met een huurauto door Griekenland getrokken. De
bedoeling was om – naast gerichtheid op allerlei genietingen als zwemmen,
shoppen en de Griekse keuken – klassiek Griekenland te leren kennen. Wat
vertellen de archeologische vondsten ons na eigen waarneming over de
geschiedenis van Europa? Welke conclusies zijn te trekken uit eigen observaties
van de paleisrestanten of grafvondsten? Tot welk nieuw inzicht leiden ons de
talrijke overblijfselen van openbare gebouwen, tempels, stadions en kloosters?
Is er iets te zeggen over de ontwikkeling van de menselijke beschaving in
Europa? Inderdaad, nogal een ambitieus programma. Een grondige voorbereiding
ging dan ook aan de reis vooraf, resulterend in twee eigen documenten met
informatie over (oud) Griekenland[1] en
natuurlijk gebruikten wij de Capitoolgids[2]
Griekenland voor de meer actuele gegevens. Voor de oriëntatie op de
achtergronden van de klassieke Griekse muziek heb ik gebruik gemaakt van de cd Μουσικη
της αρχαιασ Ελλαδας Music of Ancient
Greece. [3]
Met het oog op een beter begrip van de door ons op kleitabletten aangetroffen
taal LINEAIR B, volgde ik een zeer interessant webcollege over deze Griekse
taalsoort.[4] Aanvullend
bronnenmateriaal vulde onze oppervlakkige waarnemingen aan. Alle gebruikte
publicaties zullen in voetnoten worden vermeld.
2
Afbakening en
vraagstelling
Tijdens
deze oriëntatie op het klassieke Griekenland hebben we heel veel indrukken verzameld.
Hoewel het aanbod van artefacten in musea en op locatie enorm is, kan die schat
aan gegevens slechts leiden tot een beperkte analyse. We hebben ten slotte niet
alles uitvoerig kunnen bestuderen. De achterliggende vraag voor dit verslag is
dan ook: “Hoe kan globaal de Griekse
culturele ontwikkelingsgeschiedenis tussen 1800 v. Chr. en 1453 n. Chr. geschetst
worden aan de hand van de door ons waargenomen Griekse archeologische vondsten
en vindplaatsen?
Onder het begrip “Griekse culturele
ontwikkelingsgeschiedenis” versta ik enkele belangrijke fasen in de
ontwikkeling van de Griekse cultuur, toegespitst op de beeldende kunst en
architectuur, en dat verbonden met de veranderende politieke machtsverhoudingen
in Griekenland.
De tijdsperiode van 3200 jaar is gekozen omdat bijna
alles wat we hebben gezien van de oude wereld, binnen dit tijdvak lag. Vondsten
en vindplaatsen waren meestal slechts gescheiden waarneembaar. Er is bij de
bespreking één uitzondering gemaakt op het bestudeerde tijdvak vanaf 1800 v.
Chr. En dat is voor het Cycladische beeldje van de Harpspeler, daterend van 2400 v. Chr. Ik kom hierop terug.
Ik ben me ervan bewust dat deze beperking – alleen de
door ons waargenomen objecten dragen het verhaal – een uitgebreide analyse van
de menselijke beschavingsgeschiedenis in Griekenland en daarbuiten uitsluit. Niettemin
is het wel mogelijk om uit onze observaties enkele – voor ons – interessante conclusies
te trekken.
3
Beknopt reisschema
Onze
rondreis begon in Athene waar we ons vooral hebben georiënteerd op de Myceense
schatten in het Nationaal Archeologisch Museum en op de Acropolis met het
Parthenon en de Oude Agora. Vervolgens brachten we op de derde dag een bezoek
aan het klassieke Korinthe en aan het heiligdom voor Asclepius in klassiek
Epidaurus op de Pelopponesos. Daarna bezochten we Mycene. Dan, de vijfde dag
ging de reis naar Sparta en de (klooster)complexen van Mystrás en die dagtrip
eindigde in Gythio. Voorts reden we door het vruchtbare Mani en Messenië naar
Pylos. Daarna ging het via de kustroute naar het oude Olympia en we bezochten
daar het Archeologisch Museum met de naastgelegen restanten van het klassieke
Olympia. De volgende korte dagreis, de achtste, was een natuurtocht naar
Klitoria (κλεητορια). Een langer traject
was voor de andere dag uitgezet. Toen ging het via Kalavryta door de Vouraïkòskloof,
over de brug bij Nafpaktos naar het vasteland en dan naar Delphi. Op de tiende
dag het Archeologisch Museum van Delphi bezocht en het naastgelegen klassieke
Delphi met de Tempel van Apollo. ’s Middags door gereisd naar Kalampaka en daar
de eerste foto’s van de kloosters-op-de-rots gemaakt. De volgende dag stond in
het teken van het St Stephensklooster en ’s middags een lange bergrit naar
Metsovo en retour. Onze laatste langere rit voerde naar Nea Makri bij Marathon
waar we enkele dagen konden relaxen. Toch het Hardloopmuseum van Marathon nog
bezocht en interessante informatie gekregen over de Olympische Marathonloop
vanaf 1896. De allerlaatste dag de auto ingeleverd en terug gevlogen naar
Amsterdam.
4
Een eerste conclusie
Deze
prachtige reis heeft ons nieuw inzicht opgeleverd in hoe de klassieke Griekse
cultuur functioneerde. Natuurlijk deden we een brede ervaring op met de Griekse
culturele identiteit en diversiteit zoals een confrontatie met de Myceense
beschaving en haar relatie met Egypte, Kreta en Fenicië, de Grieks-Romeinse
tijd en de Byzantijnse karakteristieken in samenhang met de ontwikkeling in
West-Europa. En hij bracht ook enige kennis van de Griekse geologische
structuur zoals van marmergroeven, ijzerertswinning en rotsvorming bij Meteora.
Ook leerden we verschillende aspecten
van de landbouwproductie kennen zoals van de olijfteelt, katoenteelt,
tabaksteelt, wijnbouw en de groententeelt. Ten slotte leerden we de grote
betekenis van Griekenland onderkennen voor de (Olympische) sporten, de taalontwikkeling
en zelfs voor de muziek.
5
De Griekse cultuurgeschiedenis
De
beeldende kunst lijkt zich in Griekenland te gaan manifesteren in het derde
millennium voor Christus. In Mesopotamië is er dan al een aanzet tot de
ontwikkeling van het schrift. Het lijkt erop dat in Griekenland zich in die
tijd een hoogstaande muziekcultuur ontwikkeld heeft. Dit wordt bevestigd door
de vondst van een beeldje van een harpspeler op het eiland Keros (Fig.1).
Volgens Halaris een bewijs dat er in het 3e Millennium in
Griekenland technisch perfecte muziekinstrumenten werden gemaakt.[5] Muziek
ondersteunde de zang en zingen deed men om een vruchtbaarheidsgodheid te
benaderen mede om het verlangen naar voorspoed uit te drukken. Mensen voelden
zich aan de willekeur van de natuur overgeleverd en daarom trachtte men de
medewerking van de goden te krijgen. We kunnen aannemen dat de Griekse
beschaving vanaf de negende eeuw v. Chr.
deze technieken en rituelen in een
gedeelde cultuur heeft opgenomen. Want van de tragedieschrijver Aeschylos
(525-456 v. Chr.) is bekend dat hij een zoon van de koormeester van Eleusis was.
Fig.1 De harpspeler, Parosmarmer, 21cm, 2400 v.Chr. Nationaal Archeologisch Museum, Athene. (Foto Ada Markusse)
En
Euripides componeerde zelf de muziek bij zijn tragedie Orestes (over het leven van Agamemnon, zijn vrouw Clytaimnestra en
hun kinderen Orestes, Electra en Iphigeneia).[6] Het is
van de muziek op de aangehaalde compact disk af te leiden hoe de muziekritmes
moeten zijn gebaseerd op de literaire versvoeten. Teksten die eerst gelezen
worden in versvoeten als Jambe (ᴗ--), Trochee -- ᴗ), Dactylus --ᴗᴗ)enz. worden
later hoog zangerig en in toonhoogte variërend voorgedragen. Ook Plato en
Aristoteles hebben over de harmonie van
de muziek geschreven.[7] Zij wijzen harmonieën toe aan
gemoedsstemmingen zoals die doorklinken in de lofzang en elegie.[8] Maar dan
is er in het Dionysostheater tegenaan de
Acropolis in Athene al een komedie/tragedie-cultuur (Euripides, Sophocles,
Aristophanes en Aeschylos) ontstaan en wordt van koorzang zelfs een ‘agon’ (wedstrijd)
gemaakt.
De conclusie is dus dat al in het 3e Millennium muziek
verankerd lag in de cultuuruitingen van de Grieken en mogelijk ook allerlei
zangsoorten (o.a. epische gedichten, lofzangen, klaagzangen). De Harpspeler onderstreept dit.
We
beginnen onze verkenning in Mycene, een rijk dat vanaf 1800 v. Chr. grote
politieke invloed kreeg op de landen in het Nabije Oosten, zoals Egypte en
Syrië. Omgekeerd onderging Mycene ook de invloed van de cultuuruitingen uit die
landen. Maar gezien de geografische ligging van Mycene, op de Peloponnesos bij
Argos en Tiryns, was er vooral uitwisseling met de zgn. Minoïsche beschaving op
Kreta en de Cycladen. Met name in de (paleis)architectuur, de taal en de
beeldende kunst lagen er verbindingen tussen deze culturele centra.
Het
huidige Mycene (Mukηνες) bestaat uit blootgelegde fundamenten en muur restanten
van een paleizencomplex inclusief grafkamers. Bij de opgravingen kwamen veel
gouden voorwerpen tevoorschijn die nu in het naastgelegen museum en in Athene
te zien zijn. Ze markeren een periode waarin Mycene een welvarende politieke
eenheid was, vooral tussen 1400 -1200 v. Chr. Vermoedelijk, we weten het niet
zeker, hangt die plotselinge rijkdom samen met de handel op en militaire steun
aan Egypte waar goud in overvloed was. Daarvan geven opgravingen tussen 1870 en
1900 n. Chr. blijk, die overal in Griekenland en in Turkije (Troye) zijn gedaan.
Zoals het Collier met dubbelkoppige
adelaar (Fig.2) dat we hebben gezien
en afkomstig is uit de Grafcirkel A van de citadel van Mycene.
Fig.2 Collier met dubbelkoppige adelaar, goud, 20cm, 1350 v.Chr.
Nationaal Archeologisch Museum Athene. Foto:
Ada Markusse.
Waar komt het motief van de dubbelkoppige adelaar vandaan? De adelaar wordt door de eeuwen heen gezien als de ‘koning der vogels’ om zijn kracht en veronderstelde macht over alle andere vogels. God/Koningen uit het 3e Millennium in het Nabije Oosten (Hittieten, Mesopotamië) gebruikten de dubbelkoppige adelaar als symbool. Gezien de contacten tussen die regio en de Myceners is het niet verwonderlijk dat de paleiscultuur van Mycene dit symbool overnam. De dubbelkop kan verschillende betekenissen hebben. In de oudheid was het al een symbool van eenheid tussen de religie en de staat. Dit collier is gevonden in een koningsgraf A in Mycene en zal dus een verwijzing zijn geweest naar de Myceense glans en oppermacht in die tijd. Maar in Mycene waren toen ook kunstenaars uit Kreta werkzaam die een verfijnd goudsmeedwerk beheersten en hun invloed op de paleis cultuur en architectuur uitoefenden.
Dit
symbool van binding tussen kerk en staat is gebleven vooral in veel Balkanlanden,
Griekenland en Rusland. In Griekenland koos de laatste Byzantijnse keizerdynastie
van de familie Palaiologos, zelfs in de Turkse tijd na 1453 de dubbelkoppige
adelaar als heraldisch symbool. Zij verbond de twee koppen met het visioen van
het herenigde Romeinse Rijk hoewel er een strikte scheiding bestond tussen het Byzantijnse
en het toen al verdwenen West-Romeinse Rijk.
Rusland kent dit symbool sinds 1472, toen een telg uit de vroegere
Byzantijnse keizersdynastie (Sophie Palaiologos ) met de Russische Iwan de
Grote trouwde en Sophie haar familiewapen met succes naar voren schoof als
nationaal Russisch symbool.[9] De
conclusie is dus dat zich Kretenzische kunstenaars aan het Myceense hof
bevonden en meehielpen om de grandeur van Mycene vorm te geven.
De dubbelkoppige adelaar verscheen ook hier als symbool van kracht en overwicht
zowel in de publieke als de private ruimte uitgevoerd in steen en goud. Het
goud was mogelijk afkomstig uit de handel, van oorlogsbuit of als betaling
wegens militaire steun aan Egypte.
In deze periode wordt een nieuwe schrijftaal
ontwikkeld onder de naam LINEAIR B. Het hiëroglyfen schrift was al bekend
evenals het LINEAIR A dat nooit ontcijferd is. De nieuwe taal werd ontdekt in
1900 n. Chr. door Sir Evans op Kreta.
Fig. 3 Tablet met Lineair B schrift, 1450 v. Chr.,
klei, 15 x 8 cm,
Nationaal Archeologisch Museum, Athene. Filmstill: Leen Moelker.
Nationaal Archeologisch Museum, Athene. Filmstill: Leen Moelker.
gedroogd
na de inscriptie. LINEAIR B is dus een archaïsche Griekse taal die niet
gesproken werd maar administratief van aard was.
Omstreeks 1100 v. Chr. stortte de Myceense beschaving
in door nog onverklaarde oorzaken. Aangenomen wordt dat de Doriërs uit het
Pindosgebergte op hun strooptocht door de Peloponnesos Mycene hebben ontmanteld
voordat zij zich in Sparta vestigden. Mogelijk dat dit samen viel met interne
Myceense onlusten en samen kunnen ze fataal zijn geweest voor het voortbestaan
van Mycene.
5.1 De Geometrische periode (900-700 v. Chr.)
Grafrituelen
ontwikkelden zich mede door de contacten
met onder andere Egypte waar het voorkwam dat de naaste medewerkers van de
farao met hun patroon vrijwillig de dood in gingen. De enorme kruiken zoals
grafamfora’s vervangen de vroegere mensoffers. Een amfora is een kruik met twee
oren en werd gebruikt voor de opslag van wijn, olijfolie en gedroogde
etenswaren. Grafkruiken van de soort als amfora en lekythos hebben geen bodem
zodat de plengoffers (rituele olie, wijn) of libaties via de kruik de grafgrond
van (en de geest van) de dode kunnen bereiken. De Dipýlonkruik
in Athene is een van de vele die gemaakt zijn van aardewerk omstreeks 760 v.
Chr. De beschilderingen laten geen centimeter onbedekt (het zgn. horror vacui
of de angst voor open ruimte).
Fig.4 Grote amfora, grafelement,
(ca. 170 cm,
keramiek, 760 v. Chr., Nationaal Archeologisch Museum Athene.
Foto: Ada Markusse.
Een
dicht netwerk in een geometrisch patroon van oranjerood gekleurde meanders, hakenkruisen, een enkele cirkel en zwarte schetsmatige mens- en dierfiguurtjes
spreidt zich uit over het amfora-oppervlak. De ‘meander’ is een oud motief dat
mogelijk gestileerd de labyrint-achtige loop van een rivier (de Meander,
Turkije) nabootst. Ter hoogte van de twee dubbele oren loopt een fries met een
scene van een begrafenis. (Fig.5). Begraven deed men in drie fasen. Fase 1: de
prothesis (verzorging van het lichaam). Fase 2: de ekphora (een processie ter
ere van de overledene. Fase 3: de begrafenis of crematie. Op de Dipylonvaas
zien we dus een ekphora. Treuren was een aangelegenheid van de vrouwen. Op de
vaas treffen we ze aan terwijl ze de dode in processie meevoeren. De vrouwen trekken
hun haren uit van verdriet om de dood van hun geliefde. Ze zijn schetsmatig
getekend, maar absoluut en onmiskenbaar menselijke figuurtjes. We zien ze in
een merkwaardig profiel afgebeeld. Hoofd en benen zijn en profil terwijl het
bovenlichaam en face is weergegeven. Dit is een typisch Egyptische manier van
tekenen en daarom is het vrijwel zeker dat ook hun beide voeten en profil (twee
linker/rechter voeten) zijn afgebeeld. Een mooi bewijs bij wat hierboven gezegd
is over de handel op de Oriënt.
Fig.5 Dipýlon-amfora (detail van Fig. 4) keramiek, 760
v.Chr., Ekphora of processie met overledene.
Filmstill: Leen Moelker |
5.2 De
Archaïsche periode (700-500 v. Chr.)
Athene en Sparta kwamen spoedig op als respectievelijk
democratische en aristocratische machtscentra. Griekenland werd na 900 v. Chr.
een welvarend land, hoewel de stadstaten de ‘ieder-voor-zich-politiek
praktiseerden. In de pre-archaïsche periode waren nog koningen actief maar al
spoedig koos men in Attika voor een meer democratische bestuursstructuur. Daarbij werd de polis
aangevoerd door de aristoi gekozen uit de groep der aanzienlijken, de hippeis.
De middengroep, de zeugitai en de landloze burgers, de thètes hadden weinig
macht. De internationale contacten met landen overzee breidden zich sterk uit
en naast welvaart bracht dat ook experimentele vernieuwingen – politiek,
cultureel, aardewerkdecoratie – binnen
de zgn. oriënterende periode (van de
Oriënt). Zo werd
in het rijke Korinthe het zwart-figurige aardewerk uitgevonden. Tegen het einde
van de archaïsche periode, ca. 500 v. Chr. werd dit echter verdrongen door het
Attische rood-figurige aardewerk. Muntslag werd spoedig na de uitvinding ervan
omstreeks 700 v. Chr. in Lydië (Turkije), ingevoerd in het gehele invloedsgebied
van Athene.[12]
De
Dorische en de Ionische zuil werden in Griekenland in deze tijd bedacht en
toegepast. [13]
Werden in Griekenland beelden eerst veelal van
hout gemaakt (xoana’s) nu worden beelden steeds meer van steen vervaardigd. Dat
kwam mede door de vele contacten met
het Nabije Oosten. Zo namen de Grieken verschillende motieven over van Egyptische
kunstenaarts bij de vervaardiging van kunst, zij het met verschil. De sfinx,
het vrijstaande beeld, griffioenen en de grafrituelen uit Egypte zijn daar
voorbeelden van zoals we hebben gezien.
Fig.5 Kouroi, 580 v.Chr., marmer 190cm, Archeologisch Museum Delphi. Foto Ada Markusse
Ook is er de suggestie van
beweging omdat soms de ene voet iets verder staat dan de andere. De haardracht
bij de mannen is lang, bijna wigvormig. De vuisten zijn toegeknepen.[14] Een
groot verschil met de Egyptische voorbeelden – die waren altijd met een vast
element verbonden- is dat ze los staan. Een ander verschil is nog dat de
Griekse beeldhouwer de lichaamsdelen natuurgetrouw uithakte, zelfs de ruimtes
tussen de armen en benen.
En
waar Egyptische beelden een starre blik in de verte werpen, kijken de Griekse
beelden je aan. Slechts een kleine brug tussen de vuist en de dij zorgde voor
minder kwetsbaarheid voor breuk. Tot zover de algemene kenmerken van een
kouros.
Het kouroi-object in Delphi is een zogenaamd ‘dubbel-
standbeeld’ en draagt de namen van Kleobis en Biton. Deze jongemannen worden
herinnerd als twee semi-mythische helden uit Argos.[15]Dit
soort beelden werd veelal gemaakt in opdracht van een vermogend persoon want ze
waren duur. Het doel was de herinnering aan een persoon (grafbeeld), een
overwinning of een votiefoffer aan een godheid.
Conclusie: Had de Geometrische periode
kenmerken als stabiliteit en kleinschaligheid en was de Oriënterende periode
daarna vol van verandering en transitie en experimenteren, de Archaïsche tijd
kenmerkt zich door uitgebreide toepassing van monumentaliteit in de sculptuur
en architectuur. Het was de tijd waarin
de Dorische Orde en de Ionische Orde werden ingevoerd met de bijbehorende
ornamentele toevoegingen als eierlijst en tandlijst.
5.3
De Klassieke Periode (500 – 300 v. Chr.)
In Olympia begon men al spoedig in 5e eeuw v.Chr. aan de bouw van de Tempel van Zeus. Dat is voor dit verhaal relevant omdat de decoratie ervan in de zgn. ‘strenge stijl’ werd uitgevoerd.
Fig.6 Pythagoras (?), De Wagenmenner, 470 v.Chr., brons,180cm, Archeologisch Museum Delphi. Foto: Ada Markusse.In Olympia begon men al spoedig in 5e eeuw v.Chr. aan de bouw van de Tempel van Zeus. Dat is voor dit verhaal relevant omdat de decoratie ervan in de zgn. ‘strenge stijl’ werd uitgevoerd.
5.3.1 De Strenge Stijl
De Zeustempel in Olympia kreeg een pediment met een voorstelling van de strijd tussen de Lapithen en de Centauren.[16] Hoewel nog frontaal afgebeeld – een kenmerk van de Archaïsche periode – zijn de figuren en hun kleding meer plastisch weergegeven. Dat blijkt onder andere uit de uitdrukking van gebaren en bewegingen om de eigen as.
De vroegere onpersoonlijke ‘Archaïsche lach’ is nu een serieuze benadering van emoties, wat blijkt uit de houding en de mimiek van de Centaurs. Het topstuk uit de ‘strenge stijl’ is echter in Delphi te vinden: De Wagenmenner. Het is een volledig vrijstaand bronzen beeld[17] van een jongeman wiens tenue in verticale rechte plooien is gedrapeerd. Het lichaam is onder zijn kleed verborgen, maar toch suggereert de stand van de linkervoet dat hij naar voren beweegt (Fig.6). Het is een vroeg voorbeeld van de contrapost-houding.
De mouwinsteek is sterk geplooid, wat
de voor wagenmenners vereiste bewegingsruimte
geeft (Fig.7). Anders dan in de Archaïsche periode draagt deze man het
haar kort en hij lijkt een lauwerkrans mee te voeren. Zijn licht geopende mond en zijn turende blik suggereren inspanning bij het hanteren van de leidsels. De starre blik van de marmeren beelden uit de vorige periode is vervangen door een levendige uitstraling, aangezet door de gekleurde glazen oogbollen.
|
Het beeld is gemaakt naar aanleiding van de Pytische Spelen in 474 of 478 v. Chr. toen de turannos van Gela op Sicilië (Polyzalus) het paardenrennen had gewonnen.[18] Het is een onderdeel van een bronzen vierspan (quadriga) waarvan nog slechts enkele onderdelen zijn overgeleverd en in het museum zijn te zien.
5.3.2. Klassiek Griekenland komt op gang
De ontwikkeling van de Griekse kunst is net als in alle andere tijden en op andere plaatsen mede bevorderd door de welstand van de samenleving waarbinnen die kunst werd gemaakt. We zagen de overgang van marmeren beelden naar gegoten bronzen sculpturen en van de horizontale heupen en schouders van naakte beelden naar de in geplooide kleren gestoken figuren in contrapost positie. En die laatste ontwikkeling wordt van 460 v. Chr. verder versterkt en technisch vervolmaakt. Dat is te zien in de voorstellingen op de friezen die het Parthenon hebben gesierd en nu in Londen, Parijs en natuurlijk in Athene worden bewaard.
Athene werd een politieke grootmacht in die tijd (in 479 v. Chr. definitief de Perzen verslagen) mede door de slimme strateeg Pericles. Pericles wilde door uiterlijk vertoon van macht Athene’s hegemonie in de Delische Bond in Griekenland en daarbuiten bevestigen. Dus kwam er een stroom bouwopdrachten los waarvan de bouwwerken op de Acropolis de bekendste zijn. In de slipstream van de architectuur volgde de sculptuur en het was vooral Phidias die in dat proces een leidende rol toebedeeld kreeg.[19]
Fig.8 Praxiteles, Hermes met de jonge Dionysos, 340 v.Chr., marmer, 213cm, Archeologisch Museum Olympia. Foto Ada Markusse
Door de hogere positie van de rechterheup ontstaat de bekende s-lijn. Maar het rechter (stand)been wordt niet geheel belast en dat betekent dat Hermes overhelt naar links en daar steun vindt. We kunnen mooi de onderdelen van het menselijk lichaam zoals spiergroepen, tot in het detail waarnemen. Kunstenaars trachtten in 4e eeuw de natuurlijke vormen precies weer te geven en idealiseerden het model door minder mooie delen weg te laten. En was tot voor kort de algemene schoonheid van het beeld belangrijker dan de details – gelaatstrekken, kleine afwijkingen – in de tijd van Praxiteles werd het mode om een gelijkend portret te kunnen vervaardigen.
Het geheel samenvattend, constateren we dat in de
Klassieke Periode 500-320 v. Chr. de cultuur in Griekenland bloeit als nooit te
voren. Niet alleen in de architectuur en sculptuur, maar ook in de literatuur (
Euripides o. a), in de filosofie (Plato en Aristoteles o.a.), bereikt
Griekenland zijn hoogste ontwikkelingsstatus aller tijden. In de sculptuur streeft
men naar een steeds verfijndere weergave van het menselijke lichaam met het
doel een ideaalvorm te bereiken. Met Praxiteles begint een ontwikkeling in de
richting van het gelijkende realistische portret.
6
De Hellenistische Periode 320-100 v. Chr. en de Romeinen
Hoewel
in cultureel opzicht Griekenland een hoogtepunt in haar bestaan bereikte, was
het in politiek opzicht omstreeks 340 v. Chr. gedaan met de Griekse macht. Alexander de
Grote van Macedonië annexeerde Griekenland en het gehele Midden-Oosten. Maar mede
daardoor kon de hoogstaande Griekse kennis wel verder verspreid worden. Kenmerken
in de kunst uit die tijd waren een verdere individualisering van het beeld
(portret) waarbij de nadruk op de gewone mens kwam te liggen en goddelijke
schoonheid niet langer als model werd genomen. Theatraliteit, emotionaliteit,
beweging, complexiteit en expressie werden de sleutelbegrippen. Kortom, niet
een ideaalbeeld maar de mens als
individu met een eigen identiteit kwam eruit tevoorschijn. Uit die periode dateren
bijvoorbeeld sculpturen als de Venus van
Milo(Parijs), de Laocoöngroep (Rome).
De verschillen met de Klassieke Stijl komen dus neer op een grotere variëteit
van beeldgroepen uitgewerkt in realisme, plooiwerk en ingewikkelde poses.[22] Maar van
een typisch stijlkenmerk van de Hellenistische Periode kunnen we niet spreken. Janson zegt
daarover: “There is, unfortunately, no single word, like Archaic or Classical,
that we can use to designate this third and final phase in the development of
Greek art, which lasted from about 400 to the first century before Christ.”[23]
De Griekse cultuurproducten gingen wel als voorbeeld
gelden voor de Romeinen die Alexander de Grote omstreeks 300 v. Chr. opvolgden.
De Romeinen kopieerden de Griekse sculptuur en architectuur naar hartenlust in
het gehele Romeinse Rijk en zo zorgden ze ervoor dat de Griekse kunst en
cultuur ook in West- Europa bekend werd.
Maar
ook in Griekenland zelf lieten de Romeinen zich gelden. Ik wijs kort op de
Romeinse sporen in onder andere de
volgende plaatsen:
·
Athene De Agora met het beeld van
Hadrianus, Odeon van Agrippa;
·
Korinthe Grootste Romeinse stadsgebied in
Griekenland destijds;
·
Mycene Uitbreiding paleizencomplex;
·
Olympia Uitbreiding stadionpoort;
·
Delphi Romeinse Agora.
In 330 na Chr.
werd Constantinopel de hoofdstad van het Romeinse Rijk. Maar omstreeks 395 n. Chr.,
na de dood van keizer Theodosius I, viel dat uiteen in een oostelijk en een
westelijk deel. Het oostelijke deel, waaronder Griekenland, ging verder als het
Byzantijnse Rijk en daarover gaat het laatste deel van dit verslag.
6
Het Byzantijnse Rijk (395- 1453)
Het
Oost-Romeinse Rijk ging van start met de
regie over Noord-Afrika, Egypte, Palestina, Syrië, Turkije en Griekenland. Maar
het kreeg al direct te maken met aanvallen van de Hunnen. En er kwamen
afscheidingsbewegingen in Egypte en Syrië. Justinianus (527-565) heroverde
Italië en Spanje. Zouden oost en west toch weer herenigd worden? Hij bevorderde
de bouw van de Haghia Sophia(Istanbul) en de San Vitale (Ravenna) maar het
mocht niet helpen. Veel veroverde gebieden gingen eerst weer verloren. In 610 werd
het Grieks de officiële taal in het Rijk. Maar in de bloeiperiode vanaf 850 onder Basilius
I en II werden delen van Bulgarije en Rusland onder controle gebracht en werd
het christendom (Grieks-orthodoxe variant) daar ingevoerd.
Na
1054 ging het bergafwaarts. De Kruistochten brachten vanaf 1096 de Venetianen
en de Franken naar het gebied. In 1204 veroverden de Franken Constantinopel en
in dezelfde tijd bezetten de Venetianen en Franken delen van de Peloponnesos.
In 1261 heroverde Michael Palaiologus VIII Constantinopel en een jaar later gaven
de Franken enkele gebieden op waaronder Mystrás en Monemvasia op de Peloponnesos.
In 1453 valt het doek definitief voor het Byzantijnse Rijk als de Turken de
macht overnemen.[24]
6.1
De architectuur en het icoon in het Byzantijnse kerkenbouw
Keizer
Justinianus zette in 527 de toon met de bouw van de Haghia Sofia in
Constantinopel. Koepelbouw was bij de Romeinen al bekend (Pantheon) maar in
Istanbul verrees een enorme basiliek met behulp van een gedurfd bouwplan. Voor
de koepel maakte men gebruik van sferische driehoeken (pendentieven) om de
overgang van vierkant naar rond te realiseren.
Het metselwerk mag hier niet onbesproken blijven. Een kerk/kloostergebouw is meestal geheel van metselwerk opgetrokken inclusief de aaneen gemetselde pannendaken. Voor de muren werden ‘bipedales’ gebruikt of (vloer)tegels van plm. 30x40cm en 30-50mm dikte (Fig.9). Men gebruikte geen puzzolaan (een hechtstof in cement) en dat is wellicht de reden dat de opstand van de gebouwen in een hecht verband werd gemetseld hetgeen o.a. leidde tot uitzonderlijk dikke muren. En die dikke muren maakten het mogelijk in het metselwerk te variëren, bijvoorbeeld met de ‘verborgen laag.’ Daarbij werd regelmatig een laag steen dieper weg gelegd en vervolgens bedekt met een laag mortel zodat de buitenmuur een decoratief metselpatroon kreeg. De horizontale voegen waren soms even dik als de steen maar de verticale voegen daarentegen waren zeer dun. Soms werd de mortel met het rode steengrit vermengd zodat de rode kleur overheerste. Door de stabiele basis kon er ook gemakkelijk gevarieerd worden in het metselwerk met radialen, visgraatmotieven, cirkels, rolkragen en lisenen bijvoorbeeld. Ook de afwisseling in steensoort – natuursteen, rode steen – kwam voor in het zgn. ‘opus mixtum.’
Het metselwerk mag hier niet onbesproken blijven. Een kerk/kloostergebouw is meestal geheel van metselwerk opgetrokken inclusief de aaneen gemetselde pannendaken. Voor de muren werden ‘bipedales’ gebruikt of (vloer)tegels van plm. 30x40cm en 30-50mm dikte (Fig.9). Men gebruikte geen puzzolaan (een hechtstof in cement) en dat is wellicht de reden dat de opstand van de gebouwen in een hecht verband werd gemetseld hetgeen o.a. leidde tot uitzonderlijk dikke muren. En die dikke muren maakten het mogelijk in het metselwerk te variëren, bijvoorbeeld met de ‘verborgen laag.’ Daarbij werd regelmatig een laag steen dieper weg gelegd en vervolgens bedekt met een laag mortel zodat de buitenmuur een decoratief metselpatroon kreeg. De horizontale voegen waren soms even dik als de steen maar de verticale voegen daarentegen waren zeer dun. Soms werd de mortel met het rode steengrit vermengd zodat de rode kleur overheerste. Door de stabiele basis kon er ook gemakkelijk gevarieerd worden in het metselwerk met radialen, visgraatmotieven, cirkels, rolkragen en lisenen bijvoorbeeld. Ook de afwisseling in steensoort – natuursteen, rode steen – kwam voor in het zgn. ‘opus mixtum.’
Fig.10 Mystrás, bovenstad met het fort uit 1249. Foto: Ada Markusse. Sept.2013.
Nog een enkel woord over de koepeltjes. Een
Byzantijnse kerk of klooster heeft veel koepels en halfronde dak overspanningen.
Dat is terug te voeren op de techniek van het overkluizen van ruimtes. Met de
toenmalige metseltechniek was de maximale spanwijdte van een koepel 5 meter.
Dat leidde tot relatief hoog opgetrokken koepels maar ook tot slecht verlichte
ruimtes. Daarom zette men veelal een trommel tussen de pendentieven. Hoofdkoepels hebben
vaak rondom biforen met vensters. Maar ook bij de kleinste welvende dak
verheffingen zorgen biforen voor licht. Bovendien geven rood gekleurde
rolkragen een decoratieve omlijsting.
Men had niet de behoefte de Haghia Sofia in Istanbul te evenaren maar wel aan
de verschillende rituelen van de kerk – doop, iconen vereren, binnen treden,
een specifieke heilige te vereren – ruimte te bieden. Daarbij kwam dat vanuit
de centraalbouw gemakkelijk een ruimte met koepel bijgebouwd kon worden. Want
een groot voordeel was. Zo kon soort bouw zich aan de omgeving aanpassen, aan
de stad, aan het dorp, aan het landschap. Maar de Byzantijnse architectuur
bleef relatief kleinschalig van aard.[26]6.2 De decoratie en het icoon
De omvangrijke kerkenbouw in het Byzantijnse Rijk riep ook de behoefte aan decoratie op. Muurschilderingen, beelden, relikwieën en iconen bekrachtigden het verhaal van de kerk.
Een icoon is een draagbaar cultusbeeld in de Grieks- Orthodoxe kerk. De herkomst is mogelijk Egypte waar in de laatantieke tijd een hoogstaand niveau van encaustiek (schilderen met warme verf) werd gepraktiseerd. Hierboven is aangegeven dat in de Hellenistische Periode het sculpturale portret erg populair was. In Egypte schilderde men de portretten als gedenkbeelden van een geliefd persoon. Door de contacten met Griekenland waaide deze vorm van memoriebeeld over naar Europa en werd het in de 5e eeuw na Chr. een cultusbeeld.
Een icoon is een kunstproduct en bestaat uit een afbeelding van een persoon of groep personen in verf (vaak tempera) op hout of metaal, of in mozaïeksteen dan wel in borduurwerk. Er zijn verschillende types het Pantocreator-type. De techniek is altijd ongewijzigd gebleven maar de voorstellingen niet. Oorspronkelijk waren Christus, Maria en heiligen erop afgebeeld. Later werden dat meer scenes uit het leven van Christus en heiligen. De schilder werd steeds als een goddelijk medium – eigen inbreng niet gewenst – gezien zodat het eindresultaat een geopenbaard beeld was (acheiropoeitos = beeld rechtstreeks van God). Men gebruikte een icoon om te vereren en niet om te gedenken. Vereren van iconen werd in de 6e eeuw verboden en in de beeldenstrijd (iconoclasme) die volgde in 730-843 gingen veel iconen verloren. Daarna werd het cultusverbod vervallen verklaard en kwam er weer een bloeitijd in de icoonschilderkunst.
Hoewel het basisprincipe van een tweedimensionale voorstelling bleef, toch zijn er door de eeuwen heen trends te bespeuren. In de lange Midden-Byzantijnse tijd was er eerst de keizer die terug wilde grijpen op de tijd voor Christus (Hellenisme), terwijl in de 11e eeuw de icoonfiguren een bovenaards uiterlijk kregen. Als reactie daarop werd later de elegante, dynamisch en monumentale stijl gebruikt. Tijdens het bewind van de Franken (kruisvaarders van 1204-1261) werd er ook geëxperimenteerd. Maar onder de laatste Byzantijnse keizers werd de trend weer omgebogen naar klassieke modellen. Hiervan zijn in Mystrás en Meteora voorbeelden te vinden.
6.3 Mystrás (Μνστρας)
Mystrás werd gesticht door een Frankische kruisridder in 1249. De stichter bouwde eerst een fort (Kastro) op een hoogte van 649 m en wel op van een uitloper van het Taügetosgebergte (Fig.10). Aan de voet van de berg vestigden zich bewoners die van de slotheer bescherming verwachtten. Uiteindelijk kreeg Mystrás meer dan 20.000 inwoners. De stadhouder van de Byzantijnse keizer, despoot genaamd, koos in 1348 Mystrás zelfs als residentie.Door de steile hellingen ontstond een wirwar van straatjes en publieksruimten en vooral kerkgebouwen. Er moest zelfs een benedenstad en een bovenstad worden gebouwd. Dat gebeurde in de karakteristieke Byzantijnse metselstijl zoals hierboven is uitgelegd.
De oorspronkelijke kerk, de Mitrópoli, dateert van 1291 en is direct bij de ingang van de benedenstad gesitueerd. Kenmerkend voor de toenmalige composietstijl zijn een schip met een tongewelf en twee zijbeuken. Toch heeft het complex verscheidene koepels maar die blijken pas in de 15e eeuw zijn toegevoegd. De fresco’s in de koepel van de kerk zijn aan een restauratiebeurt toe, maar toch zijn de voorstellingen uit het Nieuwe Testament nog goed te lezen. Bijvoorbeeld als Judas zijn hand in de beker doopt en Christus voorover buigt om hem aan te wijzen als verrader. Precies onder de koepel is in hoog reliëf in de begane grondvloer het wapen van de keizerdynastie Palaiologos aangebracht, de dubbele adelaar (zie bladz.4).
Fig.11 Anoniem, Icoon met Tronende Christus,1300, 100x60cm,
Mitropolis Mystrás. Foto: Ada Markusse sept.2013.
Rechts van de iconostase en apsis is een icoon zichtbaar met een voorstelling
van het type Pantocreator met een Tronende Christus (Fig.11). De troon is
omgeven door de symbolen van de vier evangelisten: linksboven de arend
(Johannes), linksonder Marcus (Leeuw),rechtsonder Lucas (stier), rechtsboven
Mattheus (Mens). Christus houdt ringvinger op de duim, wat een Byzantijns
zegenend gebaar is, terwijl de andere vingers de letters I, X en C vormen of wel een Christusmonogram. Zijn kleding is
uitbundig gedecoreerd met het Griekse Kruis en in de kleurstelling overheerst
het klassieke icoon oranjerood, goud en blauw, respectievelijk de kleur van
het leven, de goddelijkheid en
menselijke natuur van Christus. De omlijsting met een boogsegment fungeert
tevens als aureool. Achter het hoofd is een verwijzing naar de betekenis van
het icoon opgenomen met de letters O, Ω en N wat betekent “Hij Die Is.” Het opengeslagen Evangelieboek toont mogelijk
een tekst uit het Evangelie van Johannes. Dit
icoon lijkt gerestaureerd maar verfraait aanzienlijk de aanwezige iconostase.
6.4 Meteora (Mετεωρα)
Keizer Theodosius I had al in 395 bepaald dat het kloosterleven zich in volstrekte eenzaamheid zou moeten voltrekken. Kloosterlingen moesten de wereld mijden. Omstreeks het jaar 1000 vond de eerste grotbewoning plaats in de zandstenen monolieten van Meteora. In 1350 werd het klooster Groot Meteora gebouwd op 623m hoogte als dependance van het kloosterstaatje Athos. Er volgden nog 23 kloostercomplexen deels gebouwd met behulp van takeltorens om bovenop de rotsformaties te kunnen komen.
6.4.1 De geologie
Meteora ligt tegenaan het Pindosgebergte en dicht bij de Olympus, de woonplaats van de goden in de antieke tijd. In de Paleolithische Periode (voor 60.000 jaar) lag daar een binnenzee die ooit door vulkanische oorzaken leeg gestroomd is. Aldus werd de nu ook nog steeds zeer vruchtbare Thessalische Vlakte gevormd. De dikke sedimenten laag op de vroegere zeebodem verdween door erosie op de hoogste plaatsen en daardoor kwamen de rotsformaties van Meteora vrij te liggen.
Fig.12 Monolieten van zandsteen bij Meteora/Kalambaka in
Griekenland. Foto Ada Markusse. September 2013.
6.4.2 Saint Stephensklooster
Volgens een verloren maar wel beschreven
inscriptie dateert het klooster van 1191. Een monnik Jeremiah zou toen een grot
hebben ingericht. Veel bronnen zijn er niet maar in 1545 heeft de heilige
Filotheos op oude kerkfundamenten een katholikon (kerkruimte) opgericht,
inclusief cellen voor monniken.Die deed zich voor als een eenbeukige basiliek met een houten plafond. Het schip werd door een doorgang met drie rondbogen gescheiden van een esonarthex (binnen narthex), een navolging van de vroeg/christelijke basiliekbouw. Maar in 1798 werd het huidige katholikon gebouwd met een Grieks kruis als plattegrond en met een buitenmaat van 20.50m x 11m. Dit is met inbegrip van de esonarthex met zijn vier kolommen voor dakondersteuning. Later werd nog een exonarthex toegevoegd en kreeg het complex vier hoge koepels en bijgebouwen.[27] De decoratie van de hoofdkoepel drukt een hiërarchie uit. De waarnemer staat op de grond. De eerste laag figuren in de koepel zijn afbeeldingen van belangrijke lokale geestelijken. De volgende laag bevat heiligenfiguren en ten slotte is de hoogste voorstelling, Christus Pantocreator, in de koepel te zien.
Fig.13 St. Stephen’s klooster,
1798, Kruiskoepel katholikon 20,50 x 11 m, exclusief bijgebouwen, baksteen,
natuursteen, hout. Foto: Ada Markusse, september 2013.
De decoratie is overvloedig
en moeiteloos herkennen we belangrijke gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis.
Jacob op de ladder, het Laatste Oordeel, de Annunciatie, de dood van Maria, de
Kruisiging enz. Een Christus icoon in de sacristie toont Christus in dezelfde
houding en zegenende gebaar als op het icoon in Mystrás. Door het toegepaste
horror vacui daarop, is geen millimeter onbeschilderd. In het ingewikkelde
houtsnijwerk aan stoelen en wandmeubels is soms een dubbelkoppige adelaar te
zien, wederom een verwijzing naar de keizerdynastie. De enorme koperen kandelaar
onder de hoofdkoepel, heeft een grote gelijkenis met het exemplaar in de Pfalzkapel
van Karel de Grote in Aken. In dit drukke filigreinwerk zien we vele motieven
en ook hier een tweekoppige adelaar.
De vroegere refter is als
museum ingericht en daar zijn documenten te zien van indrukwekkende ouderdom,
teruggaande tot 600 n. Chr. Ook daar iconen en houtsnijwerk aan kerkelijke
attributen.
Concluderend is de geschiedenis van Griekenland ook terug
te zien in de architectuur van het Byzantijnse Rijk. Aan de hand van hier
getoonde foto’s is vast te stellen dat de Byzantijnse architectuur een eigen
weg heeft afgelegd. Kenmerken ervan zijn kleinschalige laagbouw, rondom
metselwerk en overvloedige decoratie van de binnenruimtes. Het icoon is een
door God zelf geïnspireerde afbeelding en krijgt daarom altijd een ereplaats
toegewezen. Iconen hebben een verborgen symboliek. Een speciale uitwerking van
een keizerlijke aanwijzing voor kloosterlingen de wereld de rug toe te keren,
was de vestiging van 23 kloosters op de monolieten van Meteora. De Byzantijnse
architectuurstijl werd er zelfs in 1798 nog onverkort toegepast.
7 Slot
Het was de bedoeling om
globaal na te gaan hoe de Griekse culturele en politieke geschiedenis zich
hebben ontwikkeld tussen 1800 v. Chr. en 1453 n. Chr. Griekenland bleek al
vroeg in de tijd een aantrekkelijk oord te zijn voor volksverhuizers – Doriërs, Slavische en Indo-Europese
volkeren – en diverse keren hebben mensen op drift zich in Griekenland willen
vestigen.
Door
de eeuwen heen zijn Mycene, Athene, Sparta, Minoïsch Kreta bepalend geweest
voor de ontwikkeling van de Griekse cultuur. Nadat in 1400 het Lineair B als
Griekse taal ging fungeren in de economie, kwam er tussen de vier Griekse
stammen (Aechaeërs, Ioniërs, Aeoliërs, Doriërs) ook een groter besef van
saamhorigheid door de gezamenlijke goden, de middelen van bestaan en de
culturele uitwisselingen.
De
Myceense beschaving was in 1100 v. Chr. verdwenen. In de 9e eeuw
hergroepeerden de Grieken zich en met Homerus begon de opmars in de culturele
productie. We onderscheiden daarin de Geometrische Periode (900-700), en via een
overgangstijd in de Oriënterende stijl, de Archaïsche Periode tot 500 v. Chr. Een
hoogtepunt bereikte Griekenland in de daarop volgende Klassieke Periode,
ondanks verwoestende interne twisten en Perzische aanvallen. Tot het begin van
de jaartelling wordt vooral in de sculptuur en architectuur op de Klassieke
tijd voortgeborduurd, zij het dat men het idealiserende karakter inruilt voor
realisme en individualiteit.
De
Romeinen namen veel van de beeldende kunst over en brachten die door geheel
Europa. In ca. 500 n. Chr. viel het Romeinse Rijk uiteen in oost en west.
Griekenland ging tot het oostelijke deel of het Byzantijnse Rijk behoren. In
1054 ging ook de kerkelijke eenheid in Europa teloor. In het oostelijke
Byzantijnse Rijk bleven de kerk en de staat hecht verbonden. In de kerk/klooster
architectuur domineerde de Byzantijnse stijl d.i. een kleinschalige laagbouw, en
een koepelarchitectuur gebaseerd op een plattegrond met het Griekse kruis.
Bij
de decoratie van de kerkelijke gebouwen in Griekenland bleef het icoon tot in
de 18e eeuw de toon zetten, aangevuld met fresco’s, houtsnijwerk en
metaalkunst. Heiligenbeelden werden immer twee dimensionaal geschilderd op hout
en bevatten veel verborgen symboliek. Van dat laatste zijn voorbeelden te zien
in o.a. Mystrás en Meteora.
Conclusie: De ontwikkeling van de
Griekse cultuur heeft zich vanaf 2400 v. Chr. op velerlei terreinen krachtig
gemanifesteerd zoals in de muziek, de taal, de architectuur, de beeldende
kunst. Het hoogtepunt viel in de 5e eeuw v. Chr. Daardoor werd
Griekenland de bakermat van een hoogstaande beschaving zowel in Oost- als in
West-Europa. In West- Europa concludeer ik tot een doorontwikkeling van de
filosofie, de filologie, de beeldende kunst en de architectuur, mede dank zij Griekse emigranten. In het
Byzantijnse Rijk en dus in Griekenland bleven de traditionele leefpatronen en
culturen stand houden, wat ten koste ging van de vernieuwing.
Middelburg, 18 oktober 2013.
[1]
Leen Moelker, Hoe functioneerden het
klassieke Sparta en Athene? (3513 woorden) en Activiteitenplan bezoek aan Griekenland van 2-16 september 2013
(3936 woorden), (Middelburg augustus 2013).
[2]
Marc Dubin, Capitoolreisgids GRIEKENLAND,
Athene en het vasteland, 14e druk (Houten 2011).
[3] Christodoulos Halaris, Music of Ancient Greece, cd + boek
(Athene 2008).
[5] Halaris, Music of ancient Greece, 24.
[6] Euripides, 1st Chorus from “Orestes,” 3’32” (408 v. Chr.) in: Compact
disc ‘Music of ancient Greece’, uitgevoerd door het OP & PO Orchestra o. l.
v. Chr. Halaris (Athene 2008).
[7]
Ibidem 30.
[8]
Er zijn 7 harmoniesoorten t.w. het mannelijke Dorisch(mi-mi), het
pathetische Phrygisch (re-re), het voor kinderen geschikte Lydisch (do-do), het klagelijke Mixolydisch (si-si), het
pompeuze magistrale Subdorisch of Aeolisch (la-la), het strikte en harde maar
gracieuze Ionisch (sol-sol) en het hedonistische Sublydisch (fa-fa).
[10] Maria Mavromataki, Greece between legend and history, 8500
years of civilization (Athene z.j.) 7.
[11]
Verder nog o.a. de wit-grondige Lekythos (olijfolie, op graven), kylix
(drinkschaal), ryton (rituelen, wijnbeker).
[12] Maria Mavromataki, Greece between legend and history, 8500
years of civilization (Athene z.j.) 6
[13] Mavromataki, Greece between legend and history, 7.
[14] Horst Waldemar Janson, History of Art, (New York 1995) 119.
[16]
Centaurs en de Lapidiths waren goede buren. Totdat de Centaurs Hippodamia, de
bruid van Lapidiths koning ontvoerden. Dat leidde tot een strijd en deze
strijd, vooral de victorie van de Lapidiths, is vaak op vazen en in sculpturen
verbeeld.
[17]
Marmer en brons waren de belangrijkste materialen van de beeldhouwers. De
bronskunst was al in de oudheid bekend als ‘sphyrelata’, of gehamerd brons, en
later als gegoten brons volgens het procedé
‘cire-perdue.’ Deze techniek waarbij een laag was tussen twee lagen gebakken
leem werd weggesmolten is hier toegepast.
[18]
De Pythische Spelen dateren van 582 v.Chr. toen de leden van de Amphictyony,
een religieus verbond om het orakel van Delphi te beschermen, een vijand hadden
verslagen en ter herinnering de PS invoerden.
[19]
Enkele voorbeelden: Beelden van Athena in het Parthenon (12 m hoog), van Zeus
in Olympia (12m) .
[20]
Janson, History of art, 144.
[21]
Ernst H. Gombrich, De eeuwige schoonheid,
(Houten 1997) 163. Het beeld is zo gaaf en de details zo precies dat men
Praxiteles als de maker ziet. Maar
het blijft onzeker.
[22] Janson, History of Art, 154.
[23] Idem, 149.
[24] Mavromataki, Greece between legend and history, 8500
years of civilization, 12-13.
[25] Mavromataki, Greece between legend and history, 8500
years of civilization, 13, 227.
[27]
D.Z. Sofianos, Holy Meteora Itinerary,
(Trikala 2012) 125-143.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten