zaterdag 30 november 2019

Ons Bezoek aan museum "De Proefkolonie" in het Drentse Frederiksoord


Recensie MUSEUM DE PROEFKOLONIE  IN DRENTHE, PAREL VAN HET NOORDEN
Leen Moelker

Museum: ‘DE PROEFKOLONIE’  van de
Vrije Koloniën van Weldadigheid;
Adres: Majoor Van Swietenlaan 1A, 8382 CE Frederiksoord;
Telefoon:  0521 725980;
Open: Dinsdag t/m zondag 10-17 uur;
Thema: Sociale geschiedenis;
Locaties: Huis van Weldadigheid en diverse buiten gelegen historische gebouwen;
Opgericht: 1818.
In functie: 1818-1934.

Bezocht: 5 september 2019.
In september 2019 bezochten wij de provincie Drenthe. Ons bivak stond in Diever en dat bleek een prima vertrekpunt voor een nadere oriëntatie op de oorsprong van het landschap, de Drentse cultuur en de op de sociale geschiedenis van het ”Land van Bartje.”
In een eerdere bijdrage aan dit blog heb ik verslag gedaan van ons bezoek aan de toen nog lopende tentoonstelling Sprezzatura in het Drents Museum.
Ik wil hier kort ingaan op ‘DE PROEFKOLONIE’ , een pareltje in museumland. Ongetwijfeld zal vanuit het pas geopende prachtige Bezoekerscentrum de roem van het museum verder verspreid worden. Wat is er te beleven? Wat vertelt ‘DE PROEFKOLONIE’  ons? Waarom moet iedereen dit museum bezoeken?


1 Inleiding
Over de provincie Drenthe zou veel meer te vertellen zijn dan in dit bestek mogelijk is. Alleen al een fietstocht over het Dwingelderveld is interessant. Wie goed observeert, die ziet de overal voorbeelden van het laagveen en hoogveen. Overal staan bordjes met een toelichting op de bij de bevolking niet populaire kap van kreupelhout en bomen. Die blijkt echter noodzakelijk in het kader van het landschapsbeheer.
Gras woekering is een groot probleem en dat is goed waar te nemen in de heidevelden die duidelijk aangetast zijn door de verzuring. Dat blijkt uit de aanwezigheid van grassen zoals het pijpenstrootje. Stikstofoxiden (NO), Zwaveldioxide (SO2) en Ammoniak (NH3) zijn als bijproducten van het verkeer en van de agrarische en industriële processen de grote boosdoeners. Grassen gebruiken (rijke) fosfaten, heide juist niet want heide gedijt op arme grond.
Het landschapsbeheer betreft ook de regulering van het grondwaterpeil – van belang voor het laagveen en waar te nemen tijdens een fietstocht door het Dwingelderveld  – en van het kanaliseren van het regenwater ten behoeve van het hoogveen (Fig.1).
Al met al heeft Drenthe flink wat te bieden voor wie geïnteresseerd is in de ontstaansgeschiedenis van landschappelijk Nederland.
Zoveel natuur doet vermoeden dat de cultuur er bekaaid van af komt in Drenthe. Toegegeven, het is bescheiden ten opzichte van de Randstedelijke centra, maar niettemin, er is echt meer dan Hunebedden in Drenthe.

Fig.1 Landschap met hoogveen in het Dwingelderveld. Foto Ada Markusse 4 september 2019.

2  Toch hunebedden kort
Overal in het Drentse landschap zijn graven van het trechterbekervolk te vinden. Deze boeren-immigranten vestigden zich in het 4e millennium uit het verre oosten in Nederland en bouwden er vervolgens uit de lokaal aanwezige morenen hun hunebedgraven. De morenen dateerden van de Saalien ijstijd zo 150.000 jaar geleden.
De hunebedbouwers stonden bekend om hun bedrevenheid in pottenbakken. Vooral een beker in trechtervorm is overgeleverd via grafgiften in sommige  hunebedden.
En nu we ons onderwerp DE PROEFKOLONIE hebben ingekaderd, kunnen we daarover verder uitweiden. Ik begin met een oordeel over het museum.

3 Het Museum ‘De Proefkolonie’

Het museum is gevestigd in Frederiksoord Drenthe en is de voortzetting van een voormalig informatiecentrum. Het is gelegen in het hart van de eerste kolonie volgens het concept van Van den Bosch. In de nieuwe opzet is het in het voorjaar van 2019 geopend.

Bij binnenkomst voel je je al direct thuis. Open balies, ruime doorlopen, ramen tot op de grond vormen de vriendelijke uitnodigende entree.
Op een display staat wanneer de eerstvolgende multimediale presentatie begint. Die bestaat uit drie delen.
De eerste  afdeling omvat een ruimte waarin bezoekers tegen een stads decor een korte presentatie over de Nederlandse politiek-sociale geschiedenis van de negentiende eeuw krijgen voorgeschoteld. Het is een referentiekader voor de volgende afdeling. Want als de eerste show  is afgelopen krijgen de kijkers automatisch toegang tot een ronde zaal. Daar kan men in comfortabele stoelen plaats nemen om een film over de oorsprong en betekenis van de eerste kolonie van weldadigheid te bekijken. Het aardige is dat het een 360 graden presentatie is over vijf modelgezinnen uit die tijd. Ieder gezin heeft eigen bijzonderheden en ervaart exemplarische moeilijkheden, zoals succes nastreven, ziekte, onmacht om zich aan te passen enzovoorts.
Wat zal dat voor al die gezinnen een cultuurschok hebben gegeven. Van een armoedig maar vrij bestaan naar een prestatiegerichte, gecontroleerde, obligate omgeving.
Daarna kunnen bezoekers de expositie verder bekijken. Die bestaat uit een stelsel van thematisch opgezette interactieve informatiestands, tv schermen, vitrines en een computergestuurde chatunit. Daar kunnen bezoekers vragen stellen aan historisch betrokkenen, zoals aan een donateur of een jongere uit die tijd.
Zodoende kwamen wij erachter dat als een meisje zwanger raakte dit werd opgevat als een misstap die bestraft moest worden en zij tijdelijk naar Ommerschans werd overgeplaatst.   

De hele inrichting van het spiksplinternieuwe bezoekerscentrum is inderdaad een ‘huis van weldadigheid’ voor wie in de sociale geschiedenis van Drenthe is geïnteresseerd. Maar juist door de samenhang met de nationale en  internationale ontwikkelingen – in de negentiende eeuw werd het Rode Kruis opgericht, werden er in Nederland zeker 140 specialistische ziekenhuizen gebouwd en kwamen er op grote schaal wetten die op armoedebestrijding waren gericht – betreft het verhaal van De Proefkolonie ons aller geschiedenis.



4 ‘DE PROEFKOLONIE’  wordt gesticht
4a Korte biografie van Johannes van den Bosch, de stichter van ‘DE PROEFKOLONIE’

Met het Weense Congres in 1813 werd een periode van oorlog in Europa afgesloten. Nederland en België werden een koninkrijk onder Koning Willem I. Nederland profiteerde zeer van de opbrengst uit de koloniën vooral vanuit Nederlands Indië. De VOC was 31 december 1799  opgeheven en de staat had daarbij het bestuur overgenomen.
Een van die bestuurders was de graaf Johannes van den Bosch (1780-1844). Deze had zich als militair op eigen kosten gemeld voor dienst in Indië. Zijn schranderheid bracht hem snel vooruit en al in 1801 werd hij adjudant van de gouverneur-generaal  Van Overstraaten in Nederlands Indië. In 1807 werd hij adjudant met de rang van luitenant-kolonel van gouverneur Wiese. Toen de schoonvader van Van den Bosch, Sandol Roy –  die het commando had over de troepen in Indië – door gouverneur Daendels werd ontslagen, keerde Van den Bosch naar Nederland terug. Op de reis met een boot werd hij door de Engelsen gevangen genomen.[1] Twee jaar gevangenschap verbleekten zijn ambities niet en vanaf 1813 werd hij betrokken bij de bestuurlijke inrichting en de militaire operaties van het koninkrijk Nederland. Zijn ervaringen in Indië en zijn  bemoeienissen met de conflicterende politiek leiden tot zijn zelf gekozen ontslag in 1818. Dat maakte de weg vrij voor zijn andere ambitie: de oprichting van een Maatschappij van Weldadigheid in Drenthe later genoemd ‘Frederiksoord.’

 4b ‘DE PROEFKOLONIE’  begint zich te vormen

Van den Bosch was een bewogen man en begaan met het lot van de armen. Hij sloeg het oog op de relatief woeste en verlaten gronden in Drenthe. Daar kocht hij het buiten Westerbeeksloot en zette een systeem op om de armen zelfvoorzienend te kunnen laten wonen en leven. De jongste zoon van Koning Willem I, prins Frederik werd beschermheer van ‘DE PROEFKOLONIE’ .
De aangeschafte grond ( 310 ha) werd verkaveld in percelen van één hectare ( 700 Rijnlandse roeden) met daarop kleine woonboerderijtjes. Al gauw konden 52 gezinnen daar een nieuwe toekomst tegemoet zien.
            In aanvang was er een grote kapitaalbehoefte omdat de nieuwe bewoners in principe alles vrij ter beschikking werd gesteld. Dat kapitaal was mede afkomstig uit de          gegoede burgerij van Nederland die door wekelijks 2,50 gulden te doneren zorgden   voor de vlottende middelen van ‘DE PROEFKOLONIE’ . De eerste decennia waren er     meer dan 30.000 donateurs. Over hun beweegredenen zie de bijzonderheden bij de             beschrijving van het museum, eerder in deze tekst.


              Fig.2 Rijkswaterstaat,  Koloniekerk van Kolonie II (Koningin Wilhelminalaan 53 Wilhelminaoord) ,1851, baksteen en hout, toren en kerk met ingesnoerde leien bekleding, pannen. gietijzer. Neoklassiek. Foto: Ada Markusse 11 september 2019.
 

 Alles werd voor de nieuwe bewoners aangeschaft. Niet alleen hun huisje, ook hun kleren, hun beddengoed, hun landbewerkingsmateriaal zelfs hun afzetkanaal was geregeld, maar ook was er het eerste jaar een centrale keuken als overbrugging naar zelf koken. Zelfs beesten, koeien en geiten en schapen maakten deel uit van de begin inventaris.
De filosofie was dat de geselecteerde gezinnen (criteria: ouders < 40 jaar, enkele oudere kinderen, van onbesproken gedrag zijn, gezond zijn, arm zijn, voorspraak van de Gemeenten) onbelemmerd aan hun nieuwe leven konden beginnen. Echter, ze moesten een schuldbekentenis tekenen van 1000, - gulden. Uit de opbrengst van de grond konden ze die dan terug betalen.
De Maatschappij zorgde voor de begeleiding door middel van inspecteurs, administrateurs, zorg- en onderwijspersoneel en rechtspraak. Dit gesloten systeem zou althans voor de arme gezinnen een sociale verheffing uit hun erbarmelijke status moeten betekenen.
Kandidaat bewoners hadden vaak een grote achterstand in onderwijs en ontwikkeling, Zelfs met de persoonlijke hygiëne, de verzorging van huis en haard, kortom met de reinheid en netheid hadden de meeste bewoners geen affiniteit. Dat werd dan ook streng gehandhaafd door de inzet van inspecteurs (Fig3). 


Fig. 3 Maatschappij van Weldadigheid, Ambtenaarshuis (wijkmeester, administrateur, notabele) ca 1820, baksteen,
6 x 5 x 5 m, Majoor Van Swietenlaan, Frederiksoord. Foto: Ada Markusse 11 september 2019

Dat betekende dat een verlicht repressief beleid werd gevoerd. De broer van Johannes van den Bosch, Benjamin van den Bosch,  werd er de eerste directeur onder toezicht van Johannes.
De keus voor een volledige autarkie binnen het Nederlandse staatsbestel gaf nogal wat praktische problemen. Wat te doen bijvoorbeeld met talentvolle kinderen, goede ‘boeren’, misdraging van een bewoner, slecht beheerde percelen, ziekte (kosten) van de boer, financieringsvraagstukken en zowat alles wat een staat in een staat moet regelen. Voor alles werd een oplossing gezocht.

4c ‘DE PROEFKOLONIE’  functioneert

De beginproblemen leerden dat de mentaliteit van de nieuwe bewoners nogal verschilde. Als een inspecteur kwam kijken of alles in huis rein en net was, bleek soms dat men het beddengoed had verkocht. Je kunt immers ook zonder slapen! Dan volgde een boete. Of er ontstonden binnen de kolonie relaties tussen jongeren die soms  uitliepen op een zwangerschap. De aanstaande moeder moest ervoor boeten door verbanning naar een strafkolonie De Ommerschans. Als een ‘boer’ ziek werd was er geen inkomen maar hij werd wel door de koloniedokter bijgestaan. Maar voor andere medische hulp buiten de kolonie was geen oplossing, dan moest de kolonist zijn bestaan in de kolonie opgeven.
In principe past in dit bestel ook dat alle producten in eigen winkels moesten worden verhandeld. Er was een leveringsplicht aan de koloniewinkels die dan als tussenhandel fungeerden binnen de kolonie.
De kolonieleiding ging ervanuit dat iedereen meewerkte. De huisspinnerij, de weeftoestellen bedienen, de persoonlijke verzorging en de opvoeding van de kinderen was een vrouwentaak. Mannen bewerkten de grond en probeerden daarmee een goed inkomen te verwerven.
Een kolonie had veel weg van een organisatie met zelfvoorzienende boeren – zoals in Engeland in de 17e eeuw – die via een putting-out systeem in hun levensonderhoud konden voorzien. Alleen was er een centrale leiding die probeerde alles in goede bannen te leiden.

Al gauw bleek er behoefte aan voortgezet onderwijs. In 1823 werd het Instituut voor de Landbouw in Wateren opgericht waar 75 leerlingen werden toegelaten. Zij kregen les in theorie en praktijk volgens de opvoedmethode van Johann Heinrisch Pestalozzi (1746-1827) die op zijn beurt weer te rade was gegaan bij Jean-Jacques Rousseau. Later in 1884 werd de G. A. van Swieten Tuinbouwschool opgericht. Die werd genoemd naar de zoon van filantroop majoor F. H. L. van Swieten te Delft ter nagedachtenis aan zijn Geraard Adriaan (Fig. 4).
Het gebouw is momenteel in beheer bij het Rijk.

Fig.4 Maatschappij van Weldadigheid, Geraard Adriaan van Swieten Bosbouwschool, 1887, baksteen, schilddak met pannen, Majoor Van Swietenlaan 28 Frederiksoord. Foto Ada Markuse 11 september 2019.

Overzien we de dagelijkse praktijk in de kolonie dan gaan op operationeel niveau de boeren naar het land, de vrouwen spinnen en weven, de kinderen gaan naar school. Als er ziekte is komt de koloniedokter. Als er problemen rijzen wordt raad verschaft of recht gesproken. De kerk is een vast ankerpunt binnen de kolonie – iedereen wordt in de diensten verwacht (Fig.2) – en de heropvoeding tot goede burgers staat centraal. Individueel opvallend succes wordt aangemoedigd en beloond met een toelage of zelfs met een benoeming tot vrijboer.
Op bestuurlijk niveau leidden de directeur, de inspecteurs, de onderwijzers, de dokters, de wijkmeesters en de geestelijken de kolonie in goede banen. Administrateurs beheren naast de administratie ook een ziekenfonds en verzorgend personeel bezet (later) de rusthuizen.
Een vrijhoeve was overigens een grotere boerderij met meer grond gelegen net buiten de kolonie. Naast het nieuwe bezoekerscentrum tegenover de bosbouwschool staat nog steeds een exemplarische vrij (pacht)hoeve.

5 Wat gebeurde er na de oprichting van Frederiksoord?[2]

Nog in de oprichtingsfase had Van den Bosch zich gerealiseerd dat de praktijk van de volksverheffing wel eens weerbarstig zou kunnen zijn. De nieuwe bewoners zullen niet altijd gedrag volgens de regels tonen. Daarom werd tevens gestart met een speciale kolonie voor de opvang van gestraften, Ommerschans.
Het succesvolle verloop van kolonie I Frederiksoord lokte nieuwe initiatieven uit en er stroomden meer vrijgevige donateurs toe zodat een tweede kolonie in het verschiet kwam. Van den Bosch wilde de eenheden niet te groot maken maar wel op het niveau van de haalbare zelfvoorziening.
Achtereenvolgens werden zeven koloniën gesticht met de aantekening dat niet alles direct lukte. Boschoord bleek geen vruchtbare grond  te bezitten dus werd het bosaanplant. Niet levensvatbare experimenten  werden samengevoegd in een nieuwe kolonie Willemsoord.
Vervolgens werden binnen het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden  ook twee locaties aangekocht in de Belgische Kempen.
Van den Bosch moest echter ervaren dat zijn succes met de koloniën de Nederlandse Staat op een idee had gebracht. Een speciale kolonie in Drenthe zou ook een mooie oplossing kunnen zijn voor de opvang van klaplopers, paupers en allerlei crimineel volk dat in de steden de buurten onveilig maakte. Hoewel Van den Bosch zich daartegen verzette, gebeurde het uiteindelijk wel en werd in Veenhuizen een grote voorziening opgetrokken als strafkolonie (tab.1).

Alle koloniën hadden in principe een landschappelijke rasterstructuur met rechte wegen, rechte waterafvoerkanalen, een rechthoekige verkaveling en een bepaald type kolonistenhuizen. Afhankelijk van de productiestructuur – dus van het soort activiteit op het land, met dieren of via het ambacht – waren er winkels, mandenmakerijen, kaasmakerijen en andere lokale ambachtelijke bedrijven.  Tegen 1826 waren alle koloniën in bedrijf en aan sponsors geen gebrek omdat die hiermee de  obligate naastenliefde praktiseerden.
Iets meer dan honderd jaar later nam de laatste kolonist zijn intrek in een  kolonistenwoning en stopten de activiteiten.





Tabel 1 Overzicht van de zeven vrije en onvrije koloniën gesticht door de Maatschappij van Weldadigheid
Jaar
KOLONIE
GENOEMD NAAR
VRIJ-ONVRIJ
PLAATS EN PROVINCIE
GROOTTE
KOLONIE NUMMER
1818
Frederiksoord
Frederik van Oranje
1818 Vrij
Frederiksoord in Drenthe
319 ha
  I
1820-1823
Wilhelminaoord
Moeder Kon.W. I
1820-1823 Vrij
Vledder in Overijssel
779 ha
II
1820-1823
Boschoord
Bosrijk landschap
1820-1823 Vrij
Bij Frederiksoord
Onderdeel
Wilhelm. oord
Onderdeel II
1823
Oostvierde
parten
Dorp
1823 Vrij
Noordwolde in Friesland
Onderdeel  Wilhelm. Oord
II


1820-1823
Willemsoord
Kon. Willem I
1820 Vrij
Steenwijkerland
Overijssel
131 ha
III
1819
Ommerschans
Dorp Ommen
1819 en Onvrij
Ommen in Overijssel
800 ha
IV
1822
Wortel kolonie
Dorp in België
1822 Vrij
Belgische Kempen
403 ha
V
1823
Veenhuizen
Dorp in Drenthe
1823 Onvrij
Veenhuizen Drenthe
1659 ha
VI
1825
Merksplas
Dorp in België
1825 vrij
Merksplas België
554 ha
VII

6 Van den Bosch en het Cultuurstelsel

In 1827 werd oprichter Van den Bosch tegen zijn zin benoemd tot commissaris-generaal van West Indië om daar financieel orde op zaken te stellen. Maar dat liep vast op te weinig inkomsten en te veel kosten. In 1828 werd Van den Bosch ook weer zonder zijn enthousiasme belast met het bestuur Nederlands-Indië. Hij liet de zeven koloniën achter bij bewindvoerders en zette zich aan de opdracht om Nederlands-Indië dienstbaar te maken aan de Nederlandse industrie en handel. En om te bereiken dat de Nederlandse bezittingen daar niet langer op de staat leunden.
Ik zie in wat nu volgt bepaalde overeenkomsten tussen wat Van den Bosch in Nederlands-Indië beoogde en zijn opvattingen over de inrichting van de koloniën van weldadigheid.
            In een Nederlandse kolonie van weldadigheid legde hij het accent op de vrije    ondernemingsgewijze productie. Kolonisten had het zelf in de hand of zij succesvol         waren. De boeren beconcurreerden elkaar niet, ze vulden elkaar aan.
Zoiets had Van den Bosch ook voor Java in gedachten met dien verstande dat de afzetmarkt van Nederlands-Indië in Europa lag en door de lange aanvoerlijnen met Europa de producten minder concurrerend geprijsd konden worden ten opzichte van bijvoorbeeld West-Indië. Ondernemingen zouden ervoor terugschrikken zich daarom in Nederlands-Indië te vestigen. Daarom, vond hij, moest de Nederlandse overheid zelf maar als onderneming in de kolonie gaan optreden. Dan konden productie en handel onder controle worden gehouden. Maar als Nederlands-Indië kostenneutraal moet worden, zal er geëxporteerd moeten worden en deviezen van buitenaf moeten komen. Java zou volgens Van den Bosch verarmen als er niet geëxporteerd werd en de producten slechts binnenslands werden omgezet. Deze geleide productie betrof vooral de cultures. Onder cultures wordt verstaan de verplichte verbouw van gewassen op woeste gronden en bevloeide rijstvelden. Dat betrof de teelt van koffie, tabak, indigo, suikerriet en rijst. Die verplichting stond gelijk aan belasting betalen. De boeren mochten 80% van de grond voor zichzelf exploiteren.

            Van den Bosch gebruikte hier net als in Drenthe een deel van de woeste grond (in Nederlands-Indië gekapt bos) om extra inkomsten te genereren.
  
Bovendien herstelde hij de regentencultuur die onder Daendels en Raffles was gewijzigd in een gelijkheidscultuur. Daardoor werd de lokale bevolking getrapt verantwoordelijk voor de productie. Residenten en dorpshoofden moesten maximaal 20% van de cultuurgrond gratis laten bewerken (in de praktijk was dat veel meer) en de producten aan het gouvernement afleveren. De boeren ontvingen daarvoor plantloon en hoe meer productie hoe meer plantloon kon worden opgestreken. De gehele arbeidspopulatie deelde mee.

            Ook in Drenthe moesten de kolonisten jaarlijks een deel ( minimaal 5%) van hun           beginschuld uit de landopbrengst aflossen en bij wijze van rendement goederen       leveren aan de koloniewinkels. En ook hier gold, hoe beter het resultaat hoe meer     beloning.

De residenten werden gemaand de productie te maximaliseren door een goede samenwerking met de lokale bevolking. In totaal werd uiteindelijk 6% van de productieve Javaanse grond bestemd voor de teelt van cultuurproducten. Die werden via de Nederlandse Handelsmaatschappij naar Nederland verscheept en daar geveild ten gunste van de staatskas. Tot 1870 vloeide zo tot 30% van alle staatsinkomsten uit het cultuurstelsel voort. Voorwaar, een enorm financieel succes.
In 1834 hield Van de Bosch het voor gezien en  werd hij in Nederland Minister van Koloniën. In die positie zag hij toe op de goede werking van het cultuurstelsel. In 1839 trad hij af en werd in 1842 lid van de Tweede Kamer. In 1844 overleed hij.

7 Slot
In 2018 bestond de Maatschappij van Weldadigheid 200 jaar.  In het kader daarvan zijn de zeven koloniën voorgedragen voor opname op de lijst van Werelderfgoederen van de UNESCO. Inmiddels is bekend dat Ommerschans, Merksplas en Willemsoord hiervoor afgevallen zijn maar dat andere nog een kans maken.
Het belang van de Koloniën van Weldadigheid is duidelijk: het was het eerste initiatief in de wereld dat via de landbouwproductie aan armoedebestrijding voorrang gaf. Ze functioneerden meer dan honderd jaar en hebben aan meer dan 1400 gezinnen een beter leven gebracht.
Dit is een uniek verhaal en daarom is het in museumland een ‘must see’.

Middelburg, 6 december 2019.





[1] De Bataafse Republiek had met Frankrijk een overeenkomst gesloten om te voorkomen dat de Revolutie naar Nederland zou doorbreken. Engeland was hier tegen en verklaarde in 1798 de Republiek de oorlog en dat betrof ook – meer om commerciële redenen – de koloniën.  Willem V, die naar Engeland was uitgeweken, wilde niet dat de macht binnen de Bataafse Republiek bij het volk zou komen te liggen. Hij was immers troonopvolger en de stroming die daarbij in de Republiek aansloot was die van de conservatieve unitaristen. Daarom nam hij deel als Engelse gast aan de inval in de Republiek in juni 1798. Uiteindelijk ging zijn droom in vervulling toen hij bij het Weense Congres werd  benoemd tot Koning Willem I over de Nederlanden.
[2] Informatie verzameld tijdens de rondgang door het museum